‘Hey meisje, niet zo moeilijk doen hoor!’
Ik heb me er al mee bemoeid zonder dat ik eerst heb nagedacht.
Op station Rai stap ik in de metro naar het Waterlooplein. Tegenover mij zit een meisje – eigenlijk moet ik hier zeggen: jonge vrouw. Oortjes in, telefoon in de hand, tas tussen haar voeten geklemd; helemaal in haar eigen wereldje waar ze het zo te zien best naar haar zin heeft.
Bij de volgende stop stapt een knul in – eigenlijk moet ik hier zeggen: pummel. Hoewel er plenty plek is kiest hij het stoeltje naast het meisje. Hij gaat zitten, bekijkt haar onbeschoft uitvoerig en brult haar een ‘goedemorgen moppie’ toe. Als ze niet reageert schuift hij nóg wat dichter naar haar toe – zo dicht dat zijn rechter elleboog in haar zij port. Ze reageert nog steeds niet, maar haar ogen spreken boekdelen.
‘Hey meisje,’ brult de knul, ‘niet zo moeilijk doen, hoor! Je kunt toch wel gewoon goedemorgen zeggen? Hey!’ Het meisje en ik maken oogcontact. Ik gebaar haar met mijn hand op het stoeltje naast me tikkend, dat ze hier maar moet komen zitten. Ze geeft er meteen gehoor aan. Als ze gaat zitten mompelt ze een ‘dank u wel’.
De knul aan de overkant is not amused en dat zullen we weten. ‘Als je in Amsterdam woont met al die junks en hoeren,’ zo redeneert hij er een vrolijk eind op los, ‘dan moet je natuurlijk wel tegen een stootje kunnen. Dus waarom doe je nou zo moeilijk, bitch?’
Ik praat al voordat ik nagedacht heb: ‘Je ziet toch dat ze dit niet prettig vindt? Laat haar gewoon met rust!’ Verbaasd kijkt hij me aan en dat snap ik wel. Dit zijn per slot van rekening niet mijn zaken en ik ben de allerlaatste in wie hij geïnteresseerd is. Even pauzeert hij. Dan gooit hij zijn ‘als je in Amsterdam woont moet je maar tegen een stootje kunnen’-riedel er nog een keer in. ‘Als je in Amsterdam woont moet je leren om rekening met elkaar te houden.’ Ik heb weer gesproken zonder eerst na te denken maar besluit vanaf nu wijselijk mijn mond te houden. Je zomaar tegen iemand aan bemoeien kan je immers duur komen te staan en dat weet iedereen.
Daarom is er niemand, maar dan ook echt helemaal niemand, die het waagt om iets te zeggen. Sterker nog: er is niet eens iemand die het waagt om onze kant uit te kijken.