Het komt goed
Wat zeg je tegen iemand die in de put zit? In ieder geval niet zonder meer ‘Het komt goed’.
Of tenminste, niet als de persoon in kwestie net knock-out is geslagen.
Toen ik, nu precies twee jaar geleden, als gevolg van een reorganisatie de baan verloor waar ik zestien jaar lang niet minder dan mijn ziel en zaligheid in had gelegd, hoorde ik dit zinnetje vaak. Het waren goed bedoelde woorden om me te troosten. Maar ze stelden me niet gerust. Erger: ik kon ze niet aanhoren. Hoe dan, hoe zou het goedkomen? En waarop baseerde die persoon dat? Ik vond het holle woorden en ik geloofde er niets van. Ik was te verslagen om in staat te zijn meteen perspectief te zien.
Vanmorgen dacht ik er weer aan, toen ik met mijn vriendin een wandeling door het bos maakte en haar moed in wilde spreken. Ook haar stond een reorganisatie met gedwongen ontslag te wachten, en ook zij was nog te verbijsterd en te gewond om te kunnen horen dat het goed zou komen.
Ze wilde haar verhaal kwijt. Zonder dat ik ook maar enige kennis heb van de branche waarin ze werkt, vroeg ik daarom tot in de details door naar het hoe en waarom van dit akelige proces. Ik beaamde dat het gemeen en oneerlijk was. Probeerde haar in te prenten dat het niet aan haar lag. Dat reorganisaties een spreadsheetbeslissing zijn (een zinnetje dat mijn man aldoor tegen mij had gezegd). Dat ze nu een goeie advocaat moest nemen en zich eerst moest focussen op de afwikkeling. Dat ze vervolgens een zomer moest uittrekken om te rouwen en haar wonden te likken en dat ze daarna pas mocht gaan denken aan de toekomst. Dat dit de volgorde was, dat had ik destijds zelf te horen gekregen van mijn coach. Er is een tijd en een plaats voor alles, drukte hij me op het hart. Je kunt pas door naar het volgende honk als je de vorige fase hebt afgesloten. Het was een van de weinige praktische adviezen waar ik destijds écht iets aan had.
Mijn vriendin is in paniek. Ook dat herken ik. Ze jammert over haar leeftijd, over haar specialisme. Ze heef zich zo toegelegd op dat ene talent dat ze niet meer weet of ze nog iets anders kan. Ik weet dat ze heel veel kan en dat die andere talenten straks weer de kans gaan krijgen om op te borrelen. Dat er mensen zullen zijn die dat ook in haar zien, en dat ze een plek zal vinden waar ze opnieuw gewaardeerd zal worden. Maar ik weet ook dat ze dat zelf nu helemaal niet ziet. Dus ik vertel haar dat. En dat ik het snap dat ze het niet ziet, omdat ik daar ook ben geweest. Dat het tijd kost, veel meer tijd dan je zou hopen of willen, voor je weer vertrouwen hebt.
Uiteindelijk komt het goed, natuurlijk, het komt goed. Maar eerst even niet. Soms kan het ook troostend zijn om dat – eerlijk en met compassie – tegen iemand te zeggen.