Heerlijk, mijn oude poëziealbum

 

Zo wordt het niks met dat opruimen.

 

 

Ik ben aan het opruimen. Allerminst mijn hobby, maar het ligt voor de hand dat we t.z.t. naar een kleiner huis gaan, dus het is een noodzakelijke onderneming. En een dagtaak. Wat kost het veel tijd.

 

Want als ik iets leuks vind, ga ik het bekijken, gevolgd door veel ‘o ja’-herinneringen. Zo vond ik mijn poëziealbum. Gekregen op mijn achtste verjaardag. Best wel een lelijk, bruin geval, met een piepklein, eng kaboutertje erop. De versjes die erin geschreven zijn, staan bol van de zweverigheid.  En van de vroomheid: veel Jezus en God. Het stichtelijke gedoe vond ik toen niet belangrijk. Wel de plaatjes, en vaak maakte iemand een tekening. Dat vond ik het leukst. Soms zijn de gedichten om te gieren.

 

Deze: Lieve Wieke, zo groen als gras/zo mooi als een bloem/zo geel als een ‘benaan’/daar zie ik Wieke gaan! Let op die ‘benaan’!

 

Dat groen als gras klopte natuurlijk. Zo mooi als een bloem ook wel (toen), maar zo geel als een ‘benaan’? Dit versje kwam van mijn schoolvriendinnetje Maryse Leeuwenburgh. Je weet maar nooit of ze dit toevallig leest, en dat over die banaan zou ik graag weten. Ik had toen geen geelzucht, voor zover ik weet. Maar ik ben wel dol op bananen.

 

En dit dan: Lieve Wieke, De bakker op de hoek/Die heeft vannacht geblazen/De vellen van zijn broek/Die hangen voor de glazen. Van je vriendin Ineke Couzijn. Ik zou zo graag horen wat die bakker destijds bezielde. Waarom zou hij die vellen van zijn broek hebben willen etaleren? En hoe kwam hij aan vellen op zijn broek, als bakker? Wat had hij uitgespookt? Ineke weet dat vast ook niet meer. Het leuke is dat drie klasgenootjes uit dat album nog steeds in beeld zijn. Marianne, Carla en Lida. Mijn opa helaas niet meer, maar wat een lief versje schreef hij. Dat zal hij ongetwijfeld van mijn jongste tante, die juf was, hebben gekregen.

 

 

Ik weet dat hij expres naar de winkel ging om mooie plaatjes te kopen. Dit is met stip de dierbaarste bladzij in mijn ‘poesie’. Niet eens die van mijn ouders.

 

Van de week droomde ik nog over mijn opa, die in 1973 overleed. Dat hij langskwam en mij knuffelde: ‘Dit kan nu weer Wiekeltje, ik ben gevaccineerd!’ Was het maar waar. Zelfs zijn stem was zoals ik me die herinner. In mijn droom gaf ik hem een zoute haring, omdat hij daar zo dol op was, en ik nam er zelf ook eentje. Die haringen zwommen in ons vogelbad, als variatie op de wonderbare spijziging (vijf broden en twee vissen voor duizenden mensen, staat in de Bijbel). In dromen is niks te gek.

 

Als ik wil dat het een beetje opschiet met dat ruimen, moet ik nu eindelijk doorpakken. Maar ik ga eerst een harinkje scoren. Ik neem er geen oude klare bij, zoals opa altijd deed. En dan weer door, want ik heb nu een paar uur verprutst met dat geloer in mijn oude album. Ik hoop dat ik vannacht weer een harinkje verschalk, samen met opa.

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel