Feest aan de achterkant

 

‘Het leven is een feestje, maar je moet zelf de slingers ophangen’, roepen de buren in de wijk achter ons altijd.

 

 

Maar in hun ogen moet dat dan wel elk weekend. Pandemie of geen pandemie, je moet het leven vieren voor het te laat is. En in dat laatste hebben ze natuurlijk gelijk, maar een feestje is bij hen pas een feestje als het met héél veel mensen tegelijk wordt gevierd, en begeleid wordt door een immense berg lawaai. En dat is dan weer jammer.

 

Ik heb zelf natuurlijk ook alweer wat vrienden over de vloer gehad, en omdat we elkaar zo’n anderhalf jaar niet hadden gezien, bleken we flink wat bij te praten te hebben. Met vier mensen iets drinken, en eens goed luisteren naar hoe de ander deze bizarre tijd heeft beleefd, vond ik eigenlijk ook al een feestje. Maar dat zien onze achterburen dus anders. Daar is een feest pas een feest als alle bewoners van drie dorpen verderop ook zijn geweest. Als er geluidsversterkers buiten staan, en er een vuur wordt aangestoken waardoor in een straal van twee vierkante kilometer bij iedereen de slaapkamer de hele nacht vol rook staat en de volgende dag dus overal de dekbedden en gordijnen buiten hangen. En tsja… dat staat inderdaad best wel vrolijk en je kunt dat dus zien als slingers. Uit alle ramen hangt een ander kleurtje, dus het wordt er inderdaad wel vrolijk van.  

 

Maar een feestje is daar helaas ook pas een feestje als er om een uur of twaalf drie achterstallige jaren aan vuurwerk de lucht in gaat. En dat is dan weer jammer.

 

‘Pfff, nou, dát ligt niet meer onder de bedden’, zuchten wij elk weekend weer. Maar bij een volgend jubileum blijken ze toch altijd nog een beetje te hebben liggen. In een huis vol met kindertjes hè! Bommen, sterren en pijlen van een kaliber waar je oorlog mee kunt voeren, en er wordt dan gezongen, geschreeuwd en gegild alsof die oorlog zojuist ook gewonnen is.

 

En aan het begin van zo’n avond roepen wij als naastgelegen buurtgenoten nog naar elkaar: ‘Ik woon liever dichtbij een feestje dan dichtbij een oorlog. Toch? Dus vooruit maar weer.’ Maar gaandeweg ontstaat er altijd wel ergens een ruzie bij dat soort partijtjes. De directe buren worden boos, of iemand twee straten verderop is het ineens zat. Drie eigen gasten gaan elkaar te lijf, er wordt hier en daar een spiegeltje van een auto afgerukt, en soms – als het echt een hééél leuk feestje was – loopt er eens iemand over de auto’s een paar straten verderop. En daar zit je natuurlijk niet op te wachten.

 

Maar we moeten het ermee doen. We wonen namelijk allemaal niet in een hutje op de hei, waar we volgens deze feestgangers dan maar moeten gaan wonen als we ons eraan ergeren. En zij willen zelf ook niet naar dat hutje, en de politie bellen daar beginnen we maar niet aan. Dat schijnt tegenwoordig nog maar weinig indruk te maken, en de boel alleen maar te verergeren. Ook best triest, trouwens.

 

Dus zitten we het maar uit en mopperen we de volgende dag op straat nog wat na met z’n allen. Verder dan dat gaat het al niet meer. En toen ik onlangs zo’n vrouw des feesthuizes de volgende dag de voortuin zag opruimen groette ik haar dus gewoon.

 

‘Zo, lekker aan het verbouwen?’ riep ik haar toe.

 

‘Nee hoor, we hadden gisteren een feestje,’ fluisterde ze terug met hese stem en een spierwit gelaat. ‘Zal je wel gehoord hebben, toch?’

 

En ineens bedacht ik dat ik haar misschien beter kon raken als ik er juist níet onder geleden had.

 

‘Oh?’ vroeg ik verbaasd. ‘Niks van gemerkt.’

 

En ik zag dat ze dat inderdaad niet leuk vond, maar dat voelde voor mij ineens als een feestje. 

 

Een klein feestje, maar toch… Ik had ineens het gevoel dat ik wist hoe ik hierbij de slingers moest ophangen.

 

 

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke