En nu echt logeren
We zijn terug van vakantie en dat betekent dat we het rubber van onze banden willen rijden om zo snel mogelijk naar Flo te gaan.
We zijn terug van vakantie en dat betekent dat we het rubber van onze banden willen rijden om zo snel mogelijk naar Flo te gaan. Maar Monti moet ook opgehaald worden bij haar oppasgezin, en die twee locaties liggen behoorlijk uit elkaar. We spreken af dat Iggy en ik team Monti zijn, en dat mijn lief en Bel Flo gaan halen.
Omdat ik eerder thuis ben, loop ik naar de hoek van de straat om te kijken of ik de zwarte auto van mijn man (“coole auto, papa,” zegt Flo elke keer weer) de weg op zie draaien. Na tien minuten is het raak. Monti begint te trappelen op de plaats en maakt een kirrend geluid, en mijn hartslag huppelt omhoog. Flo is thuis en blijft zelfs logeren.
Om het prikkelniveau zoveel mogelijk terug te brengen, besluiten we om in ons strandhuisje te gaan slapen. Daar geen kinderen die belletje lellen, pakjesbezorgers of sirenes, maar alleen het ruisen van de zee.
Het strandhuisje brengt ons altijd instant in een andere stemming. Er is wel een tv, maar die geldt alleen als afspeelscherm voor de dvd. Wifi is er wankel, dus je wordt zo uit de alledaagse drukte geduwd. Ik heb nog steeds, ongetwijfeld een tikje post-traumatische, opruimwoede, dus terwijl ik de boekenkast uitmest, vind ik een spel: letterbingo. Flo is altijd wel in voor een spelletje en voor ik het weet, doen Bel en Iggy mee, en zie ik mijn lief een filmpje van ons maken.
Als het spel gespeeld is, wandelen we. Flo rent vooruit en Monti dartelt daar omheen. We halen, het is feest tenslotte, hamburgers en frietjes bij de strandtent verderop. Nadat ik Flo heb gedoucht, mag ze kiezen waar ze wil slapen. Na een diepe denkpauze klinkt er een duidelijk: “Bij Bel en Iggy. En Monti moet erbij.” Als ik de meisjes welterusten ga wensen, zie ik mijn arme Bel in een kiertje van het stapelbed liggen, terwijl Flo als een zeester de rest van het bed inneemt. Op de vraag of Bel misschien liever op de bank wil slapen, schudt ze nee. Al slaapt ze de hele nacht niet, dit is prima.
Mij lukt het niet, slapen. Ik luister naar de wind die ons strandhuisje kopjes lijkt te geven en voel de ademhaling van mijn lief naast me. Er stroomt te veel geluk door mijn lijf om rust te vinden, en dat geeft niet. Dat komt wel weer een keer. Om een uur of vier in de nacht hoor ik een bekend voetstapje over de laminaatvloer schuifelen en daarna kruipt een heel zacht lijfje tussen ons in. Haar romige bovenarmpje aai ik tot ook haar ademhaling zacht en diep wordt.
Weer kijk ik naar het plafond, mijn zegeningen tellend. Een gevoel dat ik herken van toen Flo net geboren was. Dat je in bed ligt tussen allen die je zo diep liefhebt dat je bijna ergens in moet bijten om je geluk kwijt te kunnen. Uiteindelijk zal ik ook zijn weggezakt, want ik word wakker van zachte zoentjes op mijn wang. Als ik mijn ogen open, kijk ik in die diepbruine ogen die ik zo vreselijk heb gemist. “Heerlijk hè, knuffelen?” zegt ons meisje. Het is dat het zo zeldzaam fijn is, anders had ik nu vast moeten huilen.