Eerst de politie op mijn dak en nu een hondsdolle kraai
Als ik een beetje van de aanval ben bekomen pak ik Jips riem (die ik toch nooit gebruik om haar aan te lijnen) en zwaai die als een lasso boven mijn hoofd.
Het zit niet mee met het rondje met de hond in de vroege ochtend de laatste tijd. Eerst keffende hondjes met dito baasje en de politie op mijn dak en nu een hondsdolle kraai die het op me heeft voorzien. En ik hou niet van kraaien of wat daar verder zoal voor doorgaat – raven, roeken, kauwen? Ze doen me denken aan ijskoude herfstige akkers en asgrauwe luchten. De bieten waren net gerooid en daarom hielden ze zich er in grote zwermen op. Krassend en krijsend cirkelden ze rond, hun gemene kraalogen wagenwijd open om niets van wat er zich daar beneden afspeelde te hoeven missen. En dan gaf de akela van het stel het sein en doken ze met z’n allen naar beneden. Ook als hun snavel propvol gevuld was met de stukjes suikerbiet die waren achtergebleven in de klei, krijsten ze gewoon door.
‘Krakra, gaga en waag het niet om in mijn buurt te komen.’
Vogelverschrikkers en kanonschoten hielden alle vogels bij bomvolle kersenbomen en wuivende korenvelden vandaan. Behalve de kraai, die trok zich nooit ergens iets van aan en eigende zich, hondsbrutaal als hij is, alles toe wat nooit van hem was geweest.
Ik hoor ze wel, in de bomen in het bos waar hond Jip met een grote stok loopt rond te sjouwen alsof haar leven ervan af hangt. ‘Krakra, gaga en waag het niet in mijn buurt te komen.’ Vlak voordat ik op wil kijken duikt er een omlaag. Zo snel dat ik te laat ben om weg te duiken. Het loeder scheert krassend rakelings over mijn hoofd, maakt een soort rare u-turn en komt dan nog een keer terug om me zo venijnig als maar mogelijk is op mijn kop te pikken. Zo hard en zo verschrikkelijk dat ik ‘mamma’ roep – een oerkreet die onmogelijk was tegen te houden. Hond Jip hoort me heus wel en wil het ook heus voor me opnemen door luid blaffend op en neer te springen naar de kraai die op een tak hoog boven ons zit en zich waarschijnlijk een verzakking lacht om die rare vrouw met haar hond.
Ze schijnen dat te doen als ze een nest hebben: indringers uit hun territorium verjagen. Alsof ik het in mijn hoofd zou halen om een nest jonge kraaien uit een boom te gaan staan rammelen. Echt niet! Opkrassen jullie en wel heel gauw. Als ik een beetje van de aanval ben bekomen pak ik Jips riem (die ik toch nooit gebruik om haar aan te lijnen) en zwaai die als een lasso boven mijn hoofd.
‘Krakra, gaga en waag het niet om nog ooit in mijn buurt te komen, hoor je?’
De kraai wipt een tak hoger en waarschuwt zijn soortgenoten om uit de buurt te blijven van die rare vrouw met haar lasso en haar hondje. Want dat schijnen ze te doen: met elkaar praten in hun eigen akelige taaltje. Om elkaar te vertellen waar de suikerbieten liggen en om elkaar te waarschuwen voor lasso’s die op scherp staan.