Het wil maar niet wennen, de metamorfose die ik heb ondergaan tijdens mijn borstkankerbehandeling vorig jaar. Tussen mijn oren ben ik nog altijd de blondine met het opgestoken piekhaar. Doet er niet toe dat mijn oude buurman Leco (himself) ooit over straat riep dat iedereen toch van verre kon zien dat mijn haar uitgeblust was, het was mooi wèl mijn haar. En alle fifty years of bad hair ten spijt, ik wil het gewoon terug! Ik wil dit NIET, ik wil die vrouw in de spiegel NIET zijn. Oké?
Ik ben trouwens niet de enige die me niet herkent. De ene helft van de mensen loopt me tegenwoordig straal voorbij óf ze herkennen me aan mijn hond. Voor de andere helft is er niets veranderd, die zien op honderd meter afstand nog dat ik het ben, zoals de oud-collega die ik zeker tien jaar niet gezien heb en die meteen ‘Hé, Griepie’ zegt als we elkaar tegenkomen.
Dieptepunt is als de eigenaresse in een mij welbekende winkel me volkomen blanco aankijkt. Wanneer ik zeg wie ik ben, is ze verbijsterd: dit kan ik toch niet zijn!!! Slik ik soms prednison? Nee, hoezo? vraag ik. Nou, je hebt van die typische opgezwollen wangen. En jeetje, je haar… En je ogen, nou, daar zie je de narcose ook nog goed in. Slik. Bedankt hè…
Een dag later kom ik in het park mijn huisarts tegen, ruim vijftien jaar was ik zijn patiënt en we dronken zelfs weleens een biertje als we elkaar in het buurtcafé zagen. Hij herkent me absoluut niet. Gewoon niet. Bizar.
Hoewel ik begrijp hoe het komt, doet het mijn toch nog wankele zelfbeeld geen goed. Ik bedenk maar dat mensen heel verschillend visueel ingesteld kunnen zijn. Afgezien van hoe het met hun ogen gesteld is. In mezelf gekeerd ga ik over straat, onzeker en onzichtbaar, tot ik een buurman tegenkom die me niet alleen meteen herkent, maar ook spontaan zegt: ‘Wat staat dit haar je leuk zeg!’ Ik besluit hem te geloven, want ik moet toch wat tot het weer gegroeid is.