Een openhartig gesprek met Uber
Gek, vindt hij. Dat hij daar nooit zo over nagedacht heeft, maar inderdaad is die moeder van hem een sterke vrouw.
Het regent en het is laat en dan mag het van mezelf: met een Uber naar huis. Hij komt voorrijden voordat ik mijn jas goed en wel kon aantrekken, want het is stil in de stad. De hele avond al. Daarom had hij besloten om dit ritje, mijn ritje, toch nog maar even aan te nemen, want eigenlijk wilde hij naar huis. Ik ben blij dat hij dat gedaan heeft, zeg ik.
Of ik altijd een Uber neem, vraagt hij me, nadat we hebben doorgenomen waar ik naartoe moet en hoe hij zal rijden. Ik zeg van ja. Behalve de enkele keer dat hond Jip mee moet, want je weet bij een Uber van tevoren niet of de chauffeur honden meeneemt. Hij wel, zegt hij. Hij heeft geen problemen met honden.
Hij heeft totaal geen accent. Omdat hij al op zijn derde jaar hier kwam wonen, zegt hij. Dus nee, herinneringen aan zijn geboorteland heeft hij niet en nee, hij gaat er ook niet vaak naar terug.
‘En je ouders? Gaan die vaak terug?’
‘Mijn moeder wel. Naar haar zus. Mijn vader was al overleden voordat we destijds naar Nederland kwamen.’
Goh. Dus zijn moeder kwam in haar eentje met – hoeveel zeg je? – vier kinderen naar Nederland. Dan moet zijn moeder wel een heel sterke vrouw zijn. Ik zeg het half tegen hem, half in mezelf – na een paar wijntjes praat ik nu eenmaal makkelijker. Hij denkt even na en kijkt me aan over zijn rechterschouder. Gek, vindt hij. Dat hij daar nooit zo over nagedacht heeft, maar inderdaad is die moeder van hem een sterke vrouw.
Wat zou de wereld moeten zonder vrouwen, vraag ik me hardop af, op de achterbank. Hij lacht en kijkt me weer aan over zijn schouder. Ik steek mijn hand naar hem op: ‘hihi!’ Hij lacht hardop nu. Ik neem het als een aanmoediging om nog even door te vragen. Over of hij getrouwd is en waar zijn vrouw vandaan komt en of hij kinderen heeft.
Zijn vrouw is hier wel geboren, zegt hij. Haar ouders waren nog maar net in Nederland toen. Een echt Amsterdammertje, noemt hij haar. Als hij het uitspreekt lacht hij weer. ‘Die hoef je niets wijs te maken. Ze weet precies wat ze wil.’ Hun dochtertje ook trouwens. Ze lijkt op haar moeder.
In de binnenspiegel zie ik hoe zijn glimlacht verflauwt. Fijn vindt hij dat, zegt hij. Dat hij en zijn vrouw allebei werken en samen de verantwoordelijkheid kunnen delen voor hun leven met hun dochter. Sommige gabbers van hem moeten daar niet al te veel van weten, zegt hij. Hij denkt dat dat met de tijd nog wel komt.
‘Welterusten mevrouw. En dank u wel’, zegt hij als we er zijn.
‘Jij ook!’ zeg ik. Bij het uitstappen dank ik hem voor zijn openhartigheid.