Een fris kort koppie
Ik snap er echt niks van, dat ik nog geen biljartbal heb. Mijn haar valt namelijk gigantisch uit.
Elke ochtend schud ik, als Vrouw Holle, mijn lievelingsvest uit bij een open raam en pluk de haren eraf. Leuk voor de vogels als ze straks nestjes willen maken. Op zich duurzaam ook. Het scheelt ze weer een ritje naar de vogelbouwmarkt. Er zit nog best veel haar op mijn kop, niet dat voorbijgangers ontsteld omkijken of zo. Het is idioot lang en ik mag nog lang niet naar Pat, mijn kapper.
Hoe doen andere vrouwen met lang haar dat toch ‘s nachts? Ik word regelmatig wakker met een hap haar in mijn mond. ‘Een staartje, mam’, zegt mijn dochter. Zou dat al kunnen? Zowaar, dat lukt zonder moeite. Zulk lang haar heb ik nog nooit gehad. Als ik ‘s ochtends het elastiekje eruit haal, zit het vol haar. Op internet lees ik dat je gemiddeld honderd hoofdharen per dag verliest, maar dat ze er ook weer bij komen. Wat een processen vinden er plaats op mijn kop, waar ik nauwelijks erg in heb. Op die uitvallende haren na, want daar maak ik me toch zorgen over. ‘Waarom?’ vraagt Man. ‘Je hebt zat haar op je hoofd, menige bejaarde is al halfkaal.’
Wij hebben net de vierdelige serie Unorthodox op Netflix gekeken en daarin wordt een Joodse bruid kaalgeschoren. Daarna krijgt ze een pruik op. Ik begrijp de hoofddoek van moslima’s, laat lekker gaan, en zij houden tenminste hun eigen haar. Maar een kale kop? En daarbovenop een pruik? Wat zal het jeuken. Ik dwaal af, want ik had het over mijn eigen aanstaande kale hoofd. Ik moet er niet aan denken. Heel ijdel ben ik niet, een beetje maar. Mijn haar heeft daar alles mee te maken. Ik was er altijd heel tevreden mee. Vroeger wilde ik dolgraag lang haar, dat golvend achter me aan zou wapperen als ik op een paard langs het strand zou galopperen. En dat die ene leuke jongen van dat moment dan net op een duin zou staan te kijken. Dat leek me de hemel. Mocht niet van mijn moeder. Zowel dat lange haar als dat paard. Geen opties. Steeds als ik dacht ‘hè hè, eindelijk een hebbelijke lengte en nou effe doorzetten’, stuurde ze me naar Salon Mary, haar eigen kapper. Uit zuinigheid waste zij alvast thuis haar haar en ging dan naar Mary met haar natte kop in een handdoek. Omdat ze niet voor zoveel dure guldens dáár haar haar liet wassen. Je moet maar durven. Daar ging ik dan met tegenzin, naar mevrouw Mary. ‘Niet laten wassen,’ waarschuwde mijn moeder, ‘da’s veel te duur!’ ‘Alleen de dooie punten’, zei ik tegen mevrouw Mary. ‘Nee!’ zei mevrouw Mary, ‘je moeder heeft net gebeld, ze wil dat ik er een fris kort koppie van maak!’ Hoppa, daar gingen mijn moeizaam gefokte lange lokken. Zij van Salon Mary prees mijn haar altijd: ‘Konden we iedereen maar een stukje van jouw haar geven, wat prachtig!’ Ja ja. Mooi niet. Ze veegde het gewoon bij elkaar voor de prullenbak.
Nu, tijdens 2x een lock down, is er niets met mijn haar gedaan. Het hangt op mijn schouders. Ik doe er speldjes in, anders waait alles in mijn ogen, en ‘s nachts dus dat rare staartje. Echt een miezerig staartje, want de onderkant van mijn haar is van een diep sneue treurigheid. ‘Steek het op,’ stelt Man voor, ‘staat je vast goed.’ Echt niet. Tante Sidonia is er niks bij. Ik kijk reikhalzend uit naar het vaccin. Daarna hol ik naar Pat, mijn kapper. Als hij tenminste niet failliet is tegen die tijd, wat ik heel erg voor hem zou vinden. En dan zeg ik: ‘Doe maar een lekker fris kort koppie, maar niet TE kort!’ Met witte en bruine streepjes erin, dat lijkt me leuk. Een zebrakapsel dus.