Een bijzonder zusje
Een bijzonder zusje kleurt ook jouw leven. Zo hebben mijn dochters altijd een excuus om naar films te kijken die ze te kinderachtig (mijn jongste zegt ‘kinderenachtig’) zouden moeten vinden, maar waar ze stiekem wel eens naar verlangen.
Een bijzonder zusje haalt ook malle streken uit. Als ze net als Pippi haar pasta met een schaar knipt, mag jij het ook. Een bijzonder zusje wandelt rustig op Sinterklaas af, geeft hem een hand en vraagt vervolgens of hij iets lekkers heeft. Daar pluk je als zus toch maar weer de vruchten van. Een bijzonder zusje maakt ook dat je vader eindelijk “nou vooruit dan maar” zegt als je voor de honderdste keer vraagt of je een hondje mag. Omdat het ook goed zal zijn voor je zus.
Een bijzonder zusje vraagt ook veel van je. Je kietelt haar om haar rustig te krijgen en probeert haar aan het lachen te maken als je ziet dat de rek er bij je moeder uit is. Je vindt het niet erg dat je moeder bij haar blijft zitten tot ze slaapt, terwijl ze bij jou na een, vooruit twee, verhaaltjes en zestien kusjes wel echt weg gaat. “Ik heb nog meer te doen, lieverd. Er wacht me nog een berg was”, zegt ze dan. En dat begrijp je.
Een bijzonder zusje duldt niet dat je met haar speelgoed speelt. Terwijl ze een berg op de vloer van haar slaapkamer heeft gestort waar ze best twee glitterbeestjes van kan missen. Niet dus. Je bijzondere zus ziet alles. Je bijzondere zus geeft je ook wel eens een kopstoot als het haar te veel wordt. En dan loop jij met een rood wangetje.
Een bijzonder zusje krijgt soms applaus voor dingen die jij al jaren doet. Als ze haar bordje in de vaatwasser zet en de besteklade goed heeft ingeruimd. En jij, jij klapt mee.
Soms wordt het je even teveel. Als je bijzondere zus onder narcose is behandeld tegen haar gaatjes. En daarna een dapperheidsdiploma krijgt. En de hele middag bij mama op de bank mag. Met een deken. Dat wil je ook wel. Dus vraag je aan je moeder of ze één keertje je tanden niet wil poetsen. Want jij wilt ook een gaatje.
Als ze niet reageert, besluit je meer in de strijd te gooien. Als jullie samen door het bos wandelen, maak je een opsomming. Van wat je allemaal wilt hebben. Eens kijken of ze dan reageert. “Ik wil een gaatje. Ik wil autistisch. Ik wil griep. Ik wil koorts. En ik wil… bloedkanker.” Dan kijkt je moeder je aan met een blik die beweegt tussen lach en huil. Ze wil heel veel zeggen. Dat dit allemaal heel erge dingen zijn. Dat je die niet moet willen. Dat je die zelfs niet mag zeggen. Maar ze zwijgt en tilt je op. Ze kijkt je in je blauwgrijze ogen. Jij duwt je vinger op haar neus en zegt ‘klingkontrolle’ wat je altijd tegen haar zegt en waarom ze altijd moet lachen. Ze kust je op je neus en jij zegt “Ik blijf voor altijd in joun hartje.” En zo, zo is het.