‘Hé! Waar zit jij?’ Hij heeft blijkbaar iets tegen me gezegd, maar ik heb het niet gehoord. Het bonnetje van de horecagroothandel heb ik weer terug in de tas gefrommeld.

 

. Vliegensvlug, alsof ikzelf een leugen zou moeten verbloemen. Ik loop bij hem vandaan de gang op: ‘Zo terug!’ Ik kijk mezelf aan in de spiegel op de plé. Nee hoor. Ik ben niet gek. In de keuken hoor ik hem zachtjes neuriën. Hij weet het dus niet, dat hij betrapt is op zijn onnozele, niet te vatten leugen van zijn zogenaamd op de Veluwe geplukte cantharellen. En dat moest ik maar even zo laten, want ik weet niet wat ik met het geval van de kok moet of wil. Net zomin als ik weet waarom ik hem niet met kop en kont mijn huis uitdonder.

 

We eten laat. Veel te laat, zodat ik al half teut ben als hij eindelijk zijn truffelknol boven mijn bord komt schaven en ik zeg dat het best nog wat meer mag zijn. Ik eet zwijgend. Zeg dat ik het lekkerder vind dan het me in werkelijkheid smaakt en lieg me er zelf uit door te zeggen dat ik ook niet weet hoe of wat maar dat ik me niet zo lekker voel. ‘Sorry!’ Hij ruimt af en ruimt op. Wil het ab-so-luut niet hebben dat ik ook maar íets doe en maakt aanstalten om weg te gaan zodra hij het vaatdoekje uitgewrongen op de kraan heeft gehangen.

 

‘Bij twijfel niet inhalen’, zegt mijn vriendin M. als ik haar bel om te vragen of we er nu van uit moeten gaan dat de kok vast niet in zijn eerste leugen is gestikt. Met een ‘we hebben het er nog wel over want ook wij zijn niet vies van een beetje sensatie op zijn tijd’ spreken we af om elkaar snel te zien.

 

De volgende ochtend ligt er een envelopje op de deurmat beneden aan de trap. Ik voel het al van boven: dit is door iemand anders dan de postbode door mijn brievenbus gestopt. De enveloppe is onbeschreven maar wel dichtgeplakt. Ik merk dat ik hem openruk alsof de uitslag van een belangrijk examen erin zit. Het briefje is handgeschreven:

 

‘Het zijn mijn zaken niet. Niet echt. Toch vind ik dat ik je moet laten weten dat onze wederzijdse ‘vriend’ de kok, niet altijd evenzeer te vertrouwen is. Ik schrijf je om je te waarschuwen dus. Als je de behoefte voelt mag je me bellen.’

 

Er staat een naam onder die me niets zegt. En een nul-zes-nummer. Als ik het briefje terugstop in de gerafelde envelop zie ik dat mijn hand een beetje trilt. Een stoot adrenaline stijgt op vanuit mijn maagstreek en ontploft ergens in mijn hoofd. Ik denk dat ik vuurrood kleur.’

 

Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandde haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen – ook nu het daten weer begonnen is.