De zomer van 1947
 

Deze was heet, erg heet. Ik was mijn zwangere moeder dus toen al tot last, en ik was ook geen makkelijke kleuter en geen makkelijke puber.

 

 

Het is later allemaal goed gekomen tussen mijn moeder en mij.

 

Terwijl het zweet van mijn moeder afgutste, kwam ik in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam ter wereld. Ik was de enige man die bij de bevalling mocht zijn.

 

Een paar uur later mocht mijn vader samen met diens vader, mijn opa dus, mij voor het eerst aanschouwen. Nou, mij aanschouwen kon mijn opa niet, die was namelijk sinds een ongeluk op zijn werk op zijn twintigste blind.

 

Het werd voor de kraamafdeling daar een memorabel bezoek. Mijn vader legde plechtig een fles jenever naast mij in de wieg. ‘Dan kan hij er vast aan wennen’, legde hij geduldig uit. Dat deel van de opvoeding is mislukt, ik heb de smaak van jenever, zeker jonge jenever nooit kunnen waarderen. Tegenwoordig word je in de meeste cafés wat meewarig bekeken als je jonge jenever bestelt, oude jenever dat kan nog, daar zit tenminste nog smaak aan.

 

Mijn vader had enkele oudere broers en zussen, van wie de meeste al kinderen hadden, maar tot mijn opa’s grote verdriet waren daar geen ‘stamhouders’ bij, dus jongens die zijn achternaam in ere konden houden.

 

Stiekem voelde opa in mijn luier en volkomen gerustgesteld verliet hij het ziekenhuis. Hij stierf nog geen maand later, zijn missie was volbracht.

 

Mijn moeder kon zijn houding niet zo waarderen. Zij probeerde bij te komen van de bevalling (airco’s werden later pas uitgevonden) en moest mijn opa eraan herinneren dat ik al een oudere zus had die nota bene naar hem was vernoemd.

 

Het maakte geen enkele indruk op hem.

 

 

Door: Rob Versteeg