De muis
Mijn vriendin heeft dus een muis.
En ze weet inmiddels, na heel veel jaren in oude huizen met veel gezellige hoekjes en gleufjes en kieren te hebben gewoond, dat ‘één muis = geen muis’ telt, maar ze vindt het nu eenmaal een prettiger idee dat ze een muis hebben dan een hele horde.
Haar geliefde had hem als eerste gespot. Hij werkt vaak in de nachtdienst, dus in de stilte van de nacht glipte er iets langs hem en vervolgens deed hij nachtelijk verslag. ‘Ik denk dat we een muis hebben’ werd: ‘Ik heb hem weer gezien’. Daarna stelde de muis zich aan meer gezinsleden voor. ‘Mama’, haar jongste meisje sprong op en neer voor haar, ‘ik heb de muis ook gezien!’ En dat was niet het enige. ‘Hij had een heel dik buikje, dus ik denk dat ze lekker van het gif heeft gegeten.’ Ze pufte de gedachte dat de muis heel veel baby’s in haar buik had weg. En die avond ontmoette mijn vriendin haar ook. Ze vluchtte zonder de hond uit te laten voor haar avondplasje naar boven en kwam pas de volgende ochtend, luid stampend, terug. Toen ze haar de dag erna weer trof, besloot ze grof geschut in te zetten. Dan maar de good old muizenval. Stukje kaas, plakje worst en hatsekiedee. Korte metten. Wat denk je? Niets, nakkes, nada. Mijn vriendin beklaagde zich erover bij haar geliefde. Die begreep het wel. Muizen zouden niet van kaas en worst houden. Pindakaas wilden ze. Op een stukje witbrood. ‘Dus ik heb muizen omdat ik een kruimel op het aanrecht zou hebben laten liggen? Maar een blokje emmentaler is ze te min?’ Muizen en mijn vriendin, echt een goed setje zal het nooit worden.