De lieve mensen zijn echt met meer

 

We lopen de trap op die ons van de parkeergarage naar het hart van Haarlem leidt.

 

 

 

Eerst een skibroek kopen voor Iggy om daarna, ja heus echt, even langs de speelgoedwinkel te wandelen voor Flo. Ze is dolletjes. Opgewonden, zoals ze zelf zegt. Dat haar wollige jasje maar half over haar schouders hangt terwijl de wind door het trappenhuis giert, vergeven we haar. Het is zaterdag en zaterdag staat voor plezier. Een sliert mensen passeert ons op hun weg naar beneden. Vol verhalen zijn ze. Flo praat na. Of ‘echolaleert’ zoals dat in autisme-taal heet. Een van de vele dingen waar je iemand met autisme aan kan herkennen: napraten. Vaak met de perfecte intonatie en toonhoogte. Nu ook weer. Mij valt het niet eens op. ‘Zeg, wil jij daar eens heel gauw mee ophouden’, snauwt een dame haar toe. Ik kijk om. Zij heeft haar jas wel netjes dichtgeknoopt. Tot het bovenste knoopje. Ik leg uit: ‘Mevrouw, ze heeft een beperking, sorry. Dit is wat ze doet. Ze had hier ook heel hard tegen haar hoofd kunnen slaan of ze had met haar handen in haar oren heel hard kunnen gillen, maar dit is wat Flo doet, napraten.’ Flo merkt niets en fladdert naar boven. Met twee treden tegelijk. Ze ruikt het speelgoed bijna. Ondertussen pakt ze een zinnetje van een andere vrouw mee. Een vriendin van het hooggeknoopte type, zo blijkt. ‘Ik hoor hier een papegaai!’ Ze bedoelt het niet grappig, maar boos. De andere dame lacht een beetje. ‘Ja, euh, daar zit een verhaal achter, hoor ik net.’ Probeert vriendin 1 aan vriendin 2 uit te leggen.

 

Ondanks de uitlegbehoefte voel ik weinig warmte. Terwijl ook ik al halverwege de trap ben en zij al met een voet bij de deur naar de betaalautomaat staat, draai ik me om. ‘En wat is er eigenlijk zo verschrikkelijk boosmakend erg aan als een meisje een zin herhaalt? Beperkt of niet?’ Ik voel de hand van mijn lief op mijn rug. Loop nou maar door, zegt de hand me. Als ik uit het glazen trapportaalhokje naar buiten loop, ben ik blij met de regen. Dan zie je tenminste niet wat tranen zijn en wat druppels.

 

In de skiwinkel ben ik Flo kwijt. De mevrouw die me een maand geleden ook hielp, wijst naar een bankje in de hoek. Ze zit hier hoor, zeggen haar ogen. Daarna hoef ik niet meer te vragen waar Flo is. Haar stem klinkt door de hele zaak. ‘In Prin-se-si-a, In Prin-ses-sia’, ze moduleert alsof ze Trijntje Oosterhuis zelf is. Op volumestandje tien. Ik kruip het pashok uit waar ik Iggy in een skibroek hoop te hijsen die haar niet om de billetjes bungelt en zeg sorry. De andere verkoper schudt zijn hoofd. ‘Nee joh!’ Hij vraagt of ze Prinsessia zo leuk vindt. Een verhaal volgt. Hij heeft nog opgepast op een van de zangeressen vroeger. Als ze online is, zal hij haar even facetimen. Da’s leuk voor Flo. Of misschien verwarrend omdat ze dan geen Prinsessia-pruik op heeft. Zijn invoelendheid raakt me. Na een uur passen, meten en zingen verlaten we de winkel. Helaas zonder broek, maar wel met een jas zo mooi dat hij meteen aan moet. Dat de speelgoedwinkel inmiddels dicht is, vindt Flo niet erg. Een warme chocomelk drinken in een kroegje maakt veel goed. Flo ziet veel. Hondjes, mensen, tassen en veel zachte jassen die om een aaitje vragen. Ik zie mensen omdraaien die iets voelden en dan de zachte wangen van Flo zien die even aan hun haar snuffelde. Ik zie een gezin tegelijk glimlachen als ze zien hoe Flo naast hun hond gaat zitten, en een groep vriendinnen van een wandelclub moet door Flo worden uitgezwaaid. Ze loopt zelfs mee tot de hoek van de straat. Pas als ze echt uit beeld zijn, komt ze weer naar binnen.

 

Als ik mijn bitterbal doormidden breek om de binnenkant af te laten koelen, voel ik een hand op mijn schouder. ‘Uw dochter, dat is echt een brok liefde’, fluistert een mevrouw me zomaar toe.

 

En dan denk ik ineens aan de wijze woorden van Linda de Mol: ‘De lieve mensen zijn met meer.’ En zo is het maar net.

Door: May-Britt Mobach

Afbeelding van May-Britt Mobach