‘De jeugd van tegenwoordig’
Wie ik dat ooit nog hoor zeggen moet op de strafbank zitten. Of in ieder geval met deze jongen praten
Haar vader had vier keer gebeld. Dan wist je het wel. Iets. Er was iets. Ze was gevallen. Zij is zijn moeder. Midden in de nacht. De telefoon lag net te ver, dus ze kroop en kronkelde net zo lang tot ze hem had. Maar het was donker en het lichtknopje bereiken was geen optie. Moest ze helemaal terug kronkelen en opstaan was een utopie. Dus nu had ze de telefoon, maar kon ze de knopjes niet lezen.
Dan maar wachten tot het licht werd. Dat werd het. uiteindelijk. En toen was de telefoon leeg.
Ze kronkelde terug. Naar de gang. Naar de deur. Ziek. Gehavend. En wat gebeurt in situaties van pure paniek, overkwam haar ook. Alles verliet haat lichaam. Ja, ook dat ene.
Uiteindelijk kwam ze bij de voordeur. Haar arm bewoog richting knop. Met haar andere arm duwde ze onder haar heup. Als ze die een beetje hoger kreeg, zou ze die knop misschien net vinden. Het lukte. De deur ging open. En dan nu: schreeuwen. Zo hard ze maar kon. Help. Hellup.
Daar stond hij. Haar jonge buurman. Mevrouwtje toch, had hij gezegd. En ook dat het niet gaf. En wat er nou toch allemaal was gebeurd. Hij had haar opgetild. Zij had zich geschaamd. En Geexcuseerd. Hij had haar eerst droog geveegd. En toen onder de douche gezet. Met twee dikke handdoeken wreef hij haar droog. En toen ze in haar badjas op de bank zat en hij de huisarts had gebeld, had hij haar een kus op haar voorhoofd gegeven.
Wie ik ooit nog ‘ die jeugd van tegenwoordig’ hoor zeggen, moet op de strafbank zitten. Of in ieder geval met deze jongen praten.