De boerenzwalul

 

Ik ging alleen maar even een stukje wandelen. Maar dat had heel rare gevolgen kunnen hebben.

 

 

Ik zat onlangs bij een vriendin in de tuin met een lekker kopje thee, terwijl haar kleindochter gezellig om ons heen dartelde. So far, so good. Maar al snel belde toen de moeder van mijn vriendin, vanuit het bejaardenhuis waar zij nu woont. Of mijn vriendin iets kon komen brengen. Iets wat blijkbaar heel snel nodig was.

 

En dat kon, maar in dat bejaardenhuis mochten, als gevolg van de coronamaatregelen, toen even geen (kleine) kinderen naar binnen. En dat is lastig als je moeder je belt terwijl je net oppast op je kleinkind, dus: hoe nu?

 

’Weet je wat,’ zei ik toen, ‘ik loop wel eventjes mee. Het huis van je moeder is vlakbij, en het grenst ook nog eens aan een prachtig polderlandschap. Als we er samen heenlopen, vangen we met zijn drietjes een beetje zon, doen we meteen aan beweging en scoren we ook wat vitamine D. Als jij dan naar binnen loopt bij je moeder, loop ik met je kleindochter nog even een stukje de polder in. Goed voor de spieren van zowel haar als mij. Op de terugweg pikken we jou dan weer op, en dan lopen we samen terug naar jouw huis en drinken hier nog een kopje thee. En daarna ga ik weer thuis aan het werk, oké? Hebben we een heleboel vliegen in één klap te pakken, en zijn we ook nog gezond bezig.’

 

Goed idee, vond vriendin. Want die zit best vaak te schuiven in tijd en (on)mogelijkheden tijdens het klaarstaan voor de generaties boven en onder haar, maar ze doet het zo graag. We liepen dus gezellig keuvelend richting de polder, ik liet haar de groeten overbrengen aan haar moeder (naar wie we nog even zwaaiden vanaf de straat, en die zo dus haar achterkleinkind even kon zien), en vervolgens liep ik met de kleine nog een stukje door naar de weilanden, terwijl mijn vriendin de lift naar boven pakte.

 

Hmm, de trap was natuurlijk nóg gezonder geweest, maar ja… je kunt niet altijd alles perfect doen.

 

‘Kijk, een vlinder!’ Daar begon het mee in het weidse open. En: ‘Kijk een eendje!’, ‘Hoor je dat paardje, en zie je die pulletjes?’ Tot zover alles nog schattig.

 

Maar daarna raakte de kleine volkomen gefascineerd door zwaluwtjes die om ons heen sjeesden. Die scheren dan soms met grote snelheid voor, achter en naast je langs, en maken daar vrolijke geluidjes bij. We hebben de zwaluwen dus samen even zittend in het gras bekeken, en ik vertelde haar dat het hier om de boerenzwaluw ging. Daarna constateerden we dat die ene wel héél lang om ons heen bleef hangen, en toen liepen we weer snel terug naar haar grootmoeder en overgrootmoeder.

 

‘Was het leuk?’ vroeg mijn vriendin aan haar kleindochter, toen we weer aan de thee in de tuin zaten.

 

 ‘Ja!’ riep het kleintje. ‘We hebben een boerenlul gezien, en die bleef maar hangen.’

 

 

Slik, dacht ik toen. Dit klink echt heel raar. Wat moet mijn vriendin nu wel niet denken?

 

Maar die lag gelukkig in een deuk. ‘Ik neem aan dat ze een boerenzwaluw bedoelt?’ checkte ze voor de zekerheid even. En ze ging er blind van uit dat ik dit zou gaan bevestigen.

 

Maar toch… wat nou als het kleintje dit verhaal ook thuis zou gaan vertellen aan haar ouders? Wat gaan die dan denken, vroeg ik me af.

 

‘Hé, ho!’ riep mijn vriendin toen. ‘Dit kun je ook omdraaien, hè! Want waarom denkt dit kleintje aan een boerenlul? Hoe komt ze aan zo’n woord? Ik moet nodig eens met mijn kinderen gaan praten over hun taalgebruik in het bijzijn van kleine kinderen.’

 

O ja, dacht ik toen opgelucht. Het hoeft natuurlijk niet altijd aan mij te liggen.

 

En toen vond ik het weer grappig.

 

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke