Ik ben een doorgewinterde kampeerder
Het begon qua kamperen allemaal in Joegoslavië. Toen het nog zo heette. Daar gingen we met onze ouders naartoe. Met een bungalowtent. Naar een camping. Nou jaaa, camping. Ze zeiden dat het een camping was en er stond inderdaad één klein tentje. Volgens mijn ouders een ‘loktentje’, want er zat niemand in, maar anders zagen toeristen niet dat je daar kon kamperen. En toen waren wij ineens de tweede loktent en liep de boel een beetje voller. Gezellig.
Senj heette de plek waar we begonnen in Joegoslavië. Minstens honderd jaar geleden intussen hè. Dat Kroatië uit zou groeien tot een plek waar je een luxe vakantie kunt vieren was toen nog niet te bevroeden.
Onze ouders kregen adviezen van de schaarse reizigers die we tegenkwamen. ‘Pas op met ezelnageltjes op de weg. Voor je het weet heb je een lekke band’. ‘Als je melk wilt hebben, loopt er een vrouwtje rond met een kudde geiten, moet je haar maar vragen’. ‘En oh ja, kijk uit. Als de bora gaat waaien kan het hier flink spoken’.
Onze ouders waren niet van de flauwste, dus ze losten alle melk-, voeding- en andere obstakels op en maakten grappen over die bora. Zaten we weer eens bij de tent met 45 graden en kwam er eindelijk een zuchtje wind, dan hoorde je m’n vader grappen maken: ‘Boraatje, boraatje’. We smachtten verdorie in die blakerende hitte af en toe naar een windje.
Tot ie dan echt kwam, dat boraatje. We zagen, na een dagtripje, een auto met bepakking op het dak voor ons rijden en het complete pakket er afgetild worden door de wind, waarbij de hele handel zo het ravijn in stortte, richting zee. Op de camping bij de tent aangekomen was het keihard klussen geblazen. De regen brak ook los. En niet van de weinige, kan ik wel zeggen. Dus was het kiezen tussen geulen graven, heel veel scheerlijnen bijzetten en de boel staande proberen te houden.
En niet met de rug tegen het tentzeil, want dan kreeg je lekkage
Intussen zat m’n moeder in de tent achter een op z’n kant gezet kampeertafeltje (tegen de wind, die ook binnen keihard blies) op een eenpittertje een blikje kapucijners op te warmen. Want er moest natuurlijk wel gegeten worden. Bora of geen bora.
Zoiets vergeet je nooit. Ook niet dat de volgende dag, toen de wind was gaan liggen en het licht werd, wij de enigen bleken te zijn, die nog op de camping stonden. De rest had ’s nachts z’n spullen gepakt en was vertrokken.
Als je dat allemaal in je opvoeding als kampeerles meekrijgt, weet je je later goed te redden op een camping. Hoe vaak ik niet in stromende regen aan het timmeren en graven ben geweest. Of in laaiende storm de complete tent aan het keren. Ik wist dat het kon, want ervaring hè? Met stokken en al erin. Omdat we ‘m weer eens leuk met z’n opening richting zeezicht hadden gezet. En de zeewind dus de hele boel op stond te blazen. Mooi dat het altijd gelukt is.
Kom daar nu nog maar eens om! Of…?
Door Franska
Fotografie: Esmée Franken. Visagie: Charlotte van Gulik, Haar: Isabella Greuter