Bewijsdrang van een vijftiger
Op de 12 kilometer, toen de jongens de race al bijna geklaard hadden, zakte ik zelf ineens door mijn knieën.
Inmiddels heb ik genoeg training en therapie gevolgd om te weten dat veel van het geploeter in het leven terug te leiden is naar dat kleine kind in jezelf, dat graag wil weten of het goed genoeg is. Mijn geliefde, die naast een bèta-brein ook een diepe interesse heeft voor de psyche, roept altijd bij iedere frustratie in bewijsdrift dat ik niks meer hoef te bewijzen, dat het meer dan goed is en ik op mijn 54e best wat milder mag zijn voor mezelf.
Deze coachende, goedbedoelde woorden herhaalde ik zondag, toen ik mopperend naast hem liep, van Amsterdam op weg naar Zaandam. Voor wie deed ik dit in vredesnaam? Ik hou niet eens van hardlopen, laat staan 16 kilometer. Dat wist hij inmiddels toch wel? Ik was toch zogenaamd goed genoeg, waarom had hij me dan voor de derde keer overgehaald om hieraan mee te doen? Hij zei toch altijd dat ik me voor niemand meer hoefde uit te sloven? Samen met onze zonen hadden we ons ingeschreven voor de Dam tot Dam. Zij hadden hun studentenvet er inmiddels afgetraind en waren behalve in topconditie vastbesloten een goeie tijd neer te zetten. Ook dat nog. Natuurlijk was het mooi om met z’n vieren zo’n evenement mee te maken. Maar de veel te hoge temperaturen maakten me ongerust, straks liepen ze in hun fanatisme een hitteberoerte op.
Maar op de 12 kilometer, toen de jongens de race al bijna geklaard hadden, zakte ik zelf ineens door mijn knieën. Voor ik het wist, lag ik kokhalzend onder een ijsdeken aan de kant van de weg. Ik hoorde twee mannen in gesprek met mijn lief, die verontschuldigend stamelde dat ik niet een van die ongetrainde types was waar de organisatie vooraf al voor had gewaarschuwd. Met mijn ogen dicht liet ik een beetje aan me sjoemelen en sabbelde braaf op wat druivensuikers. Weer een beetje bij mijn positieven dacht ik aan de zonen die straks aan de finish stonden en barstte in snikken uit. Dat plaatje van ons vieren met de medailles om de nek liet ik me niet afpakken. Na wat testjes van de twee medici – die een identieke tweeling bleek en precies hetzelfde brilmontuur droegen, een bizarre gewaarwording als je weer uit je doppen kunt kijken – mocht ik wandelen naar de volgende EHBO-post om het vandaar opnieuw te bekijken.
Dat meisje dat denkt dat ze niet goed genoeg is, wilde niet wandelen. Wandelen is voor losers. Dus draafde ik als een oud paard die laatste kilometers, terwijl mijn lief af en toe een natte spons in mijn nek uitkneep die al die lieve supporters aan de kant uitdeelden.
De zonen stonden ons joelend vijf meter voor de finish op te wachten, maar dat zag ik later pas op het filmpje waar ook mijn allesbehalve soepele tred en verdwaasde blik me nogal pijnlijk opviel. Ik hoop dat ik het komende jaar écht tot me door laat dringen dat ik dit niet nodig heb. Dat ik trots ben op mijn drie medailles en voortaan gewoon wandelend door het leven kan gaan. Maar ik ben er niks gerust op. Je blijft altijd dat kleine meisje dat wil horen dat ze het goed doet, wat je ook probeert.