Beste Johan Derksen,
Allereerst; ik ben niet een van de vele Johan Derksen-haters.
Sterker, ik kijk best vaak naar jullie. Een beetje wauwelen over het nieuws van de dag, niet te beroerd om iets onconventioneels te zeggen en immer recht van rug. Ongeacht uw broodheer zegt u wat u vindt en al komt de duvel zelf met brandend zwaard rond de Vandaag Inside-tafel dansen, er zal geen snorhaar van u uit de plooi trillen.
Sinds eergisteravond kan ik maar aan één ding denken. Aan het moment waarop die vrouw, een jaar of veertig geleden, wakker moet zijn geworden. Met een hand tegen haar bonkende voorhoofd en een hand onder haar schouders probeerde ze zich voorzichtig omhoog te duwen, zich afvragend waar ze was en vooral wat er gebeurde voordat ze in een zwart gat zakte, veroorzaakt door drank en drugs. Ze probeerde rechtop te staan, haar besmeurde rokje naar beneden te trekken toen ze in haar lichaam dat voelde alsof het dienst had gedaan als Formule 1-parcours ineens een ‘souvenir’ voelde die u en uw kornuiten in haar intiemste deel hadden achtergelaten.
U vertelde het gisteren in uw programma als soort goedmakertje naar Johnny de Mol. Een ‘hebben we niet allemaal weleens’-je probeerde u te pullen, een normaalste-zaak-van-de-wereldje was het nog net niet, maar ik denk dat het voor u gelijkstaat aan het mee naar huis nemen van de fooienpot van het restaurant waar je werkt. Het hoort niet, maar lachen, dat is het wel.
Toen ik naar adem probeerde te happen na uw woorden en de hand die ik voor mijn mond had geslagen weghaalde om naar mijn geleide te roepen of ik dit echt goed had gehoord, ging het nog even verder. René van der Gijp (wie heeft een lachkanon nodig als je René van der Gijp aan tafel hebt zitten?) verslikte zich bijna in zijn rode wijn. Of je die kaars (want dat was het souvenir namelijk, een kaars) ook nog even had aangestoken en dat de dame in kwestie geluk had dat er geen honkbalknuppel in de kamer had gestaan, want dan had u die er vast in geparkeerd.
Vanaf dat moment ben ik ontluisterd. En misselijk. En kan ik alleen maar denken aan u, want hoe kan u dat doen, dat zeggen en dat vinden, aan uw dochter (want hoe kan iemand met een dochter zoiets zo luchtig zeggen en weglachen? Dat had uw dochter kunnen zijn), maar vooral aan die vrouw. Want de wond die misschien na al die jaren een beetje was geheeld ligt nu weer helemaal open en ik walg ervan.