Arme baby

 

Propvol badgasten was de tram die broeierige zondag richting Scheveningen.

 

 

 

Omdat ik ingestapt was bij het beginpunt had ik met gemak een stoel bij het raam bemachtigd. Het was tien haltes naar mijn eindbestemming, station Hollands Spoor, waardoor ik even tijd had om de weekendkrant te lezen.

 

Enkele minuten na mij stapte een jonge vrouw in met haar baby in de draagzak. Een galante jongen schuin tegenover mij maakte plaats voor haar en haar moeder. De tram was nauwelijks in beweging of de oma haalde haar telefoon tevoorschijn en opende YouTube. Ze duwde het scherm met animatiefilmpjes vlak voor het slaperige kopje van het ongeveer zes maanden oude kind. Via de speaker klonken luid en blikkerig kleuterliedjes.

 

A ram sam sam a ram sam sam guli guli guli guli guli ram sam sam. Steeds opnieuw, iedere versie in een versneld tempo. De baby, die aldoor geen kick had gegeven, staarde apathisch naar de telefoon, terwijl mijn hartslag op hol sloeg en mijn ademhaling versnelde.

 

Ik probeerde oogcontact te maken met moeder en oma in de hoop dat ze zagen dat mijn centrale zenuwenstelsel onaangenaam geprikkeld werd, maar ook zij keken al even lusteloos voor zich uit. Toen vervolgens ‘de wielen van de bus’, ‘helikopter’ en allerlei andere oorwurmen die ik jarenlang zelf voor mijn eigen kroost had gezongen uit de speaker schalden, probeerde ik het eens met diep zuchten. Maar zelfs het demonstratief opbergen van de krant en het nerveus heen en weer schuiven op mijn stoel werd niet als signaal opgepikt.

 

Ik vond het treurig en schraal, dat een baby die rustig op schoot zat en geen andere behoeften leek te hebben dan de veilige armen van zijn moeder, overvoerd werd met deze digitale lelijkheid. Daarnaast vond ik het bloedirritant dat ik wist dat ik voor de rest van de dag dat zenuwslopende staccato van a ram sam sam in mijn hoofd zou horen dreunen. Zouden er al oortjes voor baby’s bestaan? De mannen naast en tegenover mij hadden mijn ergernis wel opgepikt maar gaven geen blijk van een bondgenootschap.

 

Ze waren of immuun voor wat ik onder geluidsoverlast schaarde of een stuk toleranter. Of ze konden mijn gedachte (of makkelijker: mijn lichaamstaal) lezen en ergerden zich juist aan mij. Omdat ik me moreel superieur voelde, met mijn mening over wat wel of niet goed is voor baby’s. Dat kon ook natuurlijk. Ik probeerde met een soort van omdenken mijn afkeer en ergernis te laten verdampen, maar het lukte slecht. Vanmorgen stond ik op met a ram sam sam. Als ik ooit kleinkinderen krijg ga ik dat ellendige lied in ieder geval nooit voor ze zingen.

Door: Esther Goedegebuure