Als laatste gekozen bij gym

 

Op de reünie van mijn middelbare school hoopte ik een paar mensen te ontmoeten en een daarvan was mijn oude gymleraar.

 

 

 

Niet dat ik destijds veel met gym ophad. Ik was zo’n type dat bang was voor de bal en het uur liever gebruikte om te geiten met mijn vriendinnen. Als er groepjes geformeerd moesten worden, was ik dat meisje dat als een van de laatsten gekozen werd. Iets dat ik volstrekt logisch vond. Als ik de bal al per ongeluk toegeworpen kreeg, miste ik het spelinzicht om er iets verstandigs mee te doen en kreeg ik tot ergernis van de fanatiekelingen alleen maar de slappe lach.

 

Sport vond ik zonde van m’n energie maar die leraar was een goedzak. Hij maakte er geen punt van dat ik ongeveer vier weken per maand ‘te ongesteld’ was om mee te doen en deelde nooit onvoldoendes uit.

 

Hij was een geweldige mentor die meer op je mentale welzijn dan op je cijfers lette. Toen ik tijdens de Romereis vanwege huisarrest (ik had de avond daarvoor ‘wat’ gedronken) een beetje zat te verpieteren op mijn kamer, nam hij me samen met zijn collegagymjuf – ook al zo’n leukerd – bij wijze van troost mee naar een terras.

 

Meer dan 31 jaar had deze docent op school gewerkt, maar bij het noemen van mijn naam zag ik dat de herkenning zijn gezicht even oplichtte. Dat ik zijn beste leerling niet was geweest, herinnerde hij zich overduidelijk ook nog. Triomfantelijk vertelde ik hem dat ik de volgende dag de Dam-tot-Damloop zou gaan lopen; 16,2 kilometer, onder bezielende leiding van mijn echtgenoot. Hij kon het nauwelijks geloven. Net als ikzelf.

 

Ik was er dan ook stevig ingeluisd door man en kinderen die me als een worst voor hadden gehouden dat we samen deze helletocht zouden ondernemen. Maar de oudste scheurde deze zomer zijn enkelband, de middelste liep de laatste week een luchtweginfectie op en de jongste had überhaupt nooit meer dan vijf laffe kilometers getraind.

 

Onsportief kon ik mezelf inmiddels niet meer noemen. Na de laatste zwangerschap had ik de knop eindelijk weten om te zetten. Inmiddels wist ik: iedere dag een rondje om het park lopen of een half uurtje zwemmen houdt me gezond en fit en compenseert mijn grote eetlust. Maar dan wel iedere dag hè? Zodat het geen discussie wordt en dat half uurtje sporten net zo normaal is als twee minuten tandenpoetsen. Ook maak ik tegenwoordig flinke wandelingen, ook met hoogtemeters over bergtoppen en dergelijke.

 

Maar 16,2 kilometer hardlopen, dat had ik na die ene onzalige keer vijf jaar geleden, toen ik me ook over had laten halen, afgezworen.

 

Al na de eerste paar kilometer wist ik het weer. Het was net als met een geboorte van een kind, je vergeet na verloop van tijd het ergste en herinnert je vooral de euforie. Tot je weer aan de beurt bent. Zo vloekte en mopperde ik zondagmiddag dus om de zoveel kilometer: Waarom? Waarom? Waarom?

 

Langs de kant stonden feestvierende stadgenoten, kinderen die high fives uitdeelden, wittewijndrinkers die joelden: ‘Esther, je bent er bijna!’, ‘Esther hou vol!’, ‘Esther, straks is het ook happy hour voor jou!’ Het hielp, een beetje. Net als de Braziliaanse trommelaars, de bekertjes water die werden aangereikt door glimlachende vrijwilligers, Hazes die uit de boxen schalde.

 

Vlak voor de finish greep mijn lief, de aanstichter van dit alles, mijn hand en riep me van allerlei complimenteus toe. Pas toen die medaille om mijn nek hing daalde het ongeloof en de trots in. Dat meisje dat als laatste werd gekozen bij gym had het toch maar mooi in 1 uur en 39 minuten geflikt.

Door: Esther Goedegebuure