WIEKES WERELD, DINSDAG 1 MEI 2018, VERHALEN VAN ZILVER
Als mijn moeder op zaterdagmiddag riep: ‘Pak eens een oude krant?’ dan wist ik hoe laat het was. Net thuis uit school, me verheugend op een middag Leni Saris lezen, en dan stortte zij het bestek op tafel en nog meer zilveren troep die volgens mij het aankijken niet waard was. Inwrijven met Silvo was de boodschap. Uitwrijven met doekje zus, nawrijven met doekje zo en o wee als de volgorde van de doekjes niet klopte. Al dat bestek, de lepeltjes, het theezeefje, mijn drinkbekertje. Er kwam geen eind aan. Als het eindelijk klaar was, moest alles afgewassen worden. Soms deed ik alsof ik het niet hoorde over die oude krant en smeerde ‘m op mijn fiets naar een vriendin.
En nu heb ik zelf zilveren spullen. Geërfd. Ze lagen op de zolder tijdens onze Zambiaanse jaren, verstopt op een geniale plek. Man dook de zolder op – ik durf niet op ladders – en vond er tientallen muizengeraamtes. Natuurlijk wisten we even niet meer waar die geniale plek was, maar dat kwam goed. Met de zak naar beneden. Oude krant. Busje Silvo gekocht. Doekje voor de poets. Doekje voor uitwrijffase één en doekje voor uitwrijffase twee. Terwijl ik het zilveren bakje poets, dat vroeger bij ons op tafel stond, hoor ik het mijn tante Annie nog venijnig zeggen: ‘Dat bakje was van móeder, waarom heb jij dat, Mies?’ Mijn moeder zei dan dat mijn oma haar dat zelf had gegeven. Niet meer te controleren, want ze was al dood. Ach, de servetring van mijn overgrootmoeder. Wilhelmina Jacoba, 1869 – 1948. Ze stierf in mijn geboortejaar. Ik heet ook zo en mijn moeder ook. Was ik niet vernoemd, dan had ik kunnen fluiten naar die servetring. En mijn drinkbekertje met mijn naam erin. Ik herinner me nog dat dit echt gebruikt werd voor mijn melk. Brrr. Melk.
Jammer dat ik aan niemand meer kan vragen wat voor een vrouw mijn overgrootmoeder was. Ik lijk op mijn oma, dat weet ik dan weer wel; mijn moeder en mijn opa riepen dat altijd. Moeder: ‘Jij bent net zo’n slons als mijn moeder!’ Opa: ‘Wat lijk je toch op mijn Bets!’ Dat laatste klonk sympathieker. Ik poets, wrijf en was me suf. Alles blinkt weer. ‘Daar waren jullie wel aan toe hè jongens?’ vraag ik. De spullen beamen het grondig. Geen leven natuurlijk daar op zolder, in een donkere zak met al die muizen er omheen. Ik hoop wel dat de oma’s daarboven iets hebben meegekregen van mijn poetsactie. Twee Wilhelmina Jacoba’s en een Bets. Ik schenk mezelf wat wijn in. In mijn nu glimmende drinkbekertje. Dat vind ik passen bij deze gelegenheid. Proost oma’s en mam! Is het toch nog goed gekomen met jullie slonzige nazaat.