‘Mijn’ deur

Mijn familie heeft iets met deuren en driften.

 

 

Mijn familie heeft iets met deuren en driften. Ik heb vast al eens beschreven hoe mijn opa in de oorlog de garagedeur van mijn andere opa kapot reed. Mijn vader kon er ook wat van, evenals de broers van mijn moeder en nog veel meer familieleden, maar als ik die noem, worden ze boos, mochten ze hier meelezen. Of als iemand ze erop attendeert: ‘Hé, je staat op Franska.nl met je rottige driftbuien!’ Dat moeten we niet hebben. Nu kan ik tenminste zeggen: ‘Maar ik bedoelde jóu toch niet!’ Mijn kleinzoon heeft onlangs een deuk in een deur getrapt. Ik ben niet verbaasd. Zijn moeder knalde vroeger met deuren, om duidelijk te maken dat de discussie die net had plaatsgevonden, haar niet beviel. De drift zit er ingebakken en die gaat generaties lang mee. Het is een signaal: ‘Geef nú aandacht aan mijn boosheid, want hállo, die heeft een oorzaak!’ Ik deed het zelf ook. Niet te vaak, want anders valt het niet meer op en dat is nu net wat je niet wilt.

 

Toen mijn kinderen nog thuis woonden, was er altijd gedoe met de badkamerdeur. Die kon gelukkig op slot en zomaar intrappen of er tegen schoppen pikten wij als ouders niet. Er was regelmatig heibel tijdens spitsuren, als iedereen als eerste wilde douchen. Dochter zette een keel op als ze per ongeluk was vergeten de deur op slot te doen en haar broer argeloos naar binnen liep. Hij kwam verongelijkt beneden vertellen wat hij van haar gekijf vond, dat hij alleen maar water wilde drinken en dat het hem geen mallemoer kon schelen hoe zij er bloot uit zag. Ik ging over tot het zetten van de kookwekker en kocht een bordje met ‘don’t disturb’. Wat niet hielp. In de jaren negentig verhuisden we naar een huis met twee badkamers. Eentje in de kelder en eentje boven. Niemand ging naar die kelder en maar gillen tegen elkaar: ‘Ga weg! Je kan hier geen minuut douchen of er komt iemand kijken!’ Te lui om naar beneden te gaan. Behalve ik. Ik richtte deze badkamer dus voor mezelf in, met mijn tutspullen.

 

Op een zondagochtend was ‘mijn’ badkamerdeur op slot. Vreemd, want de anderen kwamen hier nooit. ‘Wie zit hier?’ riep ik. ‘Ik!’ riep jongste zoon, toen een jaar of zes. ‘Waarom doe je in vredesnaam de deur op slot?’ Hij deed ‘m open en uit een nog naschuimend, onschuldig tandpastabekkie kwam deze zin: ‘Anders ziet iedereen mijn gebit!’

 

Door: Wieke Biesheuvel

 

Wieke Biesheuvel is columnist bij Libelle, schrijft boeken, woont in Zambia en helpt de plaatselijke bevolking met medewerking van haar vriendinnen hier aan waterputten.