S. twijfelt. Zou ze de mail van de advocaat openen? Zou ze stevig genoeg staan voor de inhoud? Ze staart naar de gelige wc-tegeltjes. Wast haar handen. Over een kwartier begint de tweede dag van haar training, thema conflicten. Hoe toepasselijk. Haar wijsvinger tikt op het bericht. Ze weet wat ze waard is, haar maken ze niet meer gek. Haar ogen vliegen over de kille woorden, het magere voorstel. Na al die jaren trouwe dienst, al die jaren inzet en loyaliteit, die duizenden uren werk, wordt ze zo afgedankt. Bij het vuilnis gezet. Haar keel vernauwt zich. De vloer draait. Trillend stopt ze haar telefoon weg, trekt een beige doekje uit de automaat en veegt haar wangen droog. Snuit haar neus en haalt diep adem. ‘Hup, niet zeuren,’ zegt ze tegen haar spiegelbeeld. ‘Je kan dit.’ Ferm stapt ze de trainingsruimte binnen en begroet de trainers en medecursisten met een knuffel, zoals dat hoort bij deze opleiding. Haar masker vertoont de eerste barstjes.
Tien minuten later vertelt ze haar zestien medecursisten over de inhoud van de mail. Haar emoties laten de woorden verdampen. Middenin haar verhaal pakt de trainster haar hand en leidt haar naar het midden van de kring. Ze wenkt twee vrouwelijke mede-cursisten en laat ze achter haar plaats nemen. S. kijkt achterom, twijfelt even en laat zich zakken. Haar hoofd op een warme borst, armen om haar heen. Haar lichaam schokt, haar ledematen trillen. Er vormt zich een kring vrouwen om haar heen, ze dragen haar, wiegen haar, houden haar vast. Geen woorden. Geen uitleg. Geen analyse. Iedere vrouw weet intuïtief wat S. voelt.
Mijn hand ligt op haar trillende been. Mijn hoofd raakt het hoofd van een medecursist. In mijn buik brandt de bal. De bal die ik al weken angstvallig naar beneden duw, de bal gevuld met gevoelens van falen. Van niet goed genoeg zijn. Van niet gezien worden. Boosheid houdt de bal klein, analyses, oplossingen en clichés ook. Twee weken eerder opende ik net als S. zo’n mail. In de trein, onderweg naar een feestelijke borrel. De inhoud blies me omver. Wankelend stond ik even later in het drukke café, de bal in mijn buik koest houdend met slokken bier en geklets over ditjes en datjes. Een goede kennis introduceerde me bij twee anderen, vertelde vol lof over het boek dat ik had gemaakt. Ik kreeg het warm. ‘Laten we nog een biertje halen,’ stamelde ik. Op weg naar de bar vertelde ik haar zomaar over de mail en de toestanden die eraan vooraf waren gegaan. Ze keek me geschrokken aan. Pakte mijn arm. ‘Wat ongelofelijk rot voor je. Wat ontzettend pijnlijk. Ik voel het in mijn buik.’ De bal schoot met volle kracht omhoog.
Het was niet zozeer wat ze zei, maar hoe ze het zei, wat de bal vrijliet. Ze zag mij, ze zag mijn pijn. Pijn die ik zo hard probeerde te verhullen. Die we allemaal dag in dag uit proberen te verhullen. Wat dragen we toch veel alleen, besef ik in die kring, schouder aan schouder met andere vrouwen. Wat zouden we af en toe graag gedragen willen worden. Verzorgd willen worden. Echt gezien willen worden. S. zucht. Ze opent haar ogen. Kijkt om zich heen. Ze heeft het masker niet meer nodig. Ik zucht met haar mee. De bal loopt langzaam leeg.