Geluidsoverlast

Miloe heeft nogal een haat-liefde verhouding met geluid en snapt daarom best waarom haar vader geen gehoorapparaat wil.

 

‘Pap. Zullen we eens langs zo’n gehoorapparatenwinkel?’ Drie keer moest ik die ochtend vragen of hij koffie wilde. Ik ben het gewend om een vraag aan mijn vader een paar keer te herhalen, iets dat ik vooral weet aan zijn nogal dromerige karakter. Nu hij 71 is neemt het slechter horen wat serieuzere vormen aan. ‘Ik moet er niet aan denken, zo’n raar ding in je oor,’ antwoordt hij. ‘Maar pap,’ doe ik nog een poging. ‘Die apparaten zijn heel modern tegenwoordig. En heel klein. Je ziet er niks van.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik vind het wel lekker rustig zo. De werkster kletst bijvoorbeeld altijd non-stop. Hoor ik niks meer van, af en toe knik ik. Prima toch? En andere mensen moeten gewoon wat harder praten.’

 

Ik weet dat het geen zin heeft om hem te overtuigen. En bovendien, ik snap eigenlijk wel wat hij bedoelt. Ik ben gek op kletsen met dierbaren, maar het gerebbel van onbekenden kan me gestolen worden. De verhalen van de kapster, de serveerster die vijf keer nadrukkelijk komt vragen of alles naar wens is, de caissière die wil weten of ik een kortingskaart heb, dagjes uit munten spaar, servies- en/of koopzegels wil en tenslotte aandringt op het meenemen van de kassabon, het hoeft van mij niet. Ook de medehondenbezitter die ’s ochtends om half negen in het bos vertelt over de laatste ontwikkelingen van de plaatselijke magnoliavereniging, is niet aan mij besteed. Net als de moeder op het schoolplein die iets kwijt moet over haar burnout, haar voorbeeldige kinderen en de vakantie naar Disneyland.

 

Ik heb een haat-liefde verhouding met geluid, ook omdat mijn gehoor nogal goed is ontwikkeld. Ik hoor bij wijze van spreken al het woord ‘mama’ voor mijn kinderen het hebben uitgesproken (dit in tegenstelling tot man die onverstoorbaar de krant blijft lezen terwijl de kinderen moord en brand schreeuwen en de hond blaffend de post verscheurt). Boormachines en sirenes doen me ineen krimpen, en in een kakofonie van geluid – neem een kleuterklas, indoor speeltuin, een druk restaurant met een slechte akoestiek, een zwembad – ga ik langzaam uit. Het lijkt of die geluiden me overnemen en opslurpen.

 

Maar er zijn ook geluiden waar ik juist van aan ga. Het requiem van Brahms, het gespin van de poes, het klokkende geluid van wijn die in een glas wordt geschonken, een vogelconcert
’s ochtends in het bos, het knappen van een houtvuur, het ruisen van de zee, de lach van mijn dochter. Het allermooiste geluid hoorde ik vorig jaar op een boot in Portugal. We zochten dolfijnen en toen we ze na ruim een uur varen hadden gevonden, zette de gids de motor af. Midden op de Atlantische Oceaan bleek het dood- en doodstil, we hoorden alleen het zacht briesende geluid van de ademende dolfijnen. Magisch. Vooral omdat geen van mijn medepassagiers het waagde om zijn of haar mond open te doen. Toen de motor weer aan ging, besefte ik hoe zeldzaam totale stilte is. En hoezeer we gewend zijn aan altijd en overal geluid.

 

Zolang mijn gehoor nog prima is kan ik drie dingen doen om geluidsoverlast te beperken.

 

1. Een groot deel van de tijd met oordoppen/koptelefoon door het leven gaan en net als mijn vader af en toe knikken tegen de kapster/serveerster/caissière/moeder op schoolplein.

 

2. Mijn kinderen nadoen. Het lukt hen prima om alleen de dingen te horen die ze willen horen.

 

3. Heel vaak dolfijnen gaan opzoeken in Portugal.

 

Ik denk dat ik kies voor het laatste.

 

Door: Miloe van Beek

 

Freelance journalist Miloe van Beek is wars van mooie plaatjes, en altijd op zoek naar het echte verhaal. Ze is chronisch chaotisch, heeft geen enkel paar dezelfde sokken, maar wel twee luidruchtige kinderen, een ongehoorzame hond, twee katten en een man met een carrière.