Afritsbroek

M. was in de verste verte niet Miloe’s ‘ideale man’, maar na twaalf jaar is het nog steeds leuk. En met kerst zitten ze hopelijk in Afrika.

 

‘Maar waarom heb je mijn kast opgeruimd?’ Ik staar naar de plank met keurige stapeltjes shirts, broeken, sportkleren en vesten die de plek hebben ingenomen van de vertrouwde berg ondefinieerbare kledingstukken. ‘Omdat de kastdeur niet meer dichtging,’ verzucht mijn man. ‘Nou als je een beetje duwde ging het best hoor,’ mompel ik.

 

Het is onze trouwdag en we kibbelen over waar we meestal over kibbelen: mijn überslordige en zijn georganiseerde karakter. Twaalf jaar geleden kreeg ik een hartverzakking toen ik over de drempel van zijn opgeruimde vrijgezellenhuis stapte. Koffiefilters in een rekje, afwasmiddel in een zeeppompje, altijd voldoende melk in huis en 24 kerngezonde kamerplanten. Hij moest in een zakje blazen na zijn eerste bezoek aan mijn pietepeuterige, volgestouwde al maanden niet gestofzuigde Amsterdamse flatje met lege koelkast, volle asbak, één – overleden – plant en een verharende Griekse straathond. Ik, de stadse, chaotische, dagelijks een blikje soep als avondmaaltijd opwarmende, altijd ‘nog één drankje’ willende journalist die een relatie kreeg met een geordende, bijna geheelonthoudende wetenschapper uit de provincie.

 

Dertig was ik toen ik na weer een gebroken hart een groepsreis naar de gorilla’s in Oeganda boekte. Kamperen tussen de nijlpaarden, douchen onder de sterrenhemel, poepen boven een gat in de grond, het was precies wat ik nodig had na tien jaar foute mannen. Knappe mannen die dat zelf iets te goed wisten, beschadigde mannen die ik dacht te kunnen redden, creatieve, vrije geesten die leven op drank en sigaretten. Mannen met wie ik groots en meeslepend leefde. Mannen met wie niet alleen mijn kledingkast, maar mijn hele leven een puinhoop was.

 

Twaalf jaar geleden kreeg ik een hartverzakking toen ik in zijn opgeruimde vrijgezellenhuis stapte

 

Een dag na aankomst in Nairobi landde M. voor mijn voeten in de bus, nadat de chauffeur een kuil over het hoofd had gezien. Hij voldeed op geen enkele manier aan mijn eisenlijstje: geen donkere krullen (sterker nog: helemaal geen haar), onder de 1.90 meter, een bril, geen melancholische aard of torenhoog ego. Een dag na die conclusie zag ik hem voetballen met Keniaanse kinderen. ‘Met hem durf ik het wel aan, kinderen krijgen,’ flitste door mijn hoofd. Wat op zich best een vreemde gedachte was, want ik wilde helemaal geen kinderen.

 

De rest van de drie weken durende reis waren we onafscheidelijk. Ik stelde hem al mijn prangende vragen (‘Waar vindt een slak een nieuw huisje? Wat moet je doen als je in een Afrikaans dorp woont en zin hebt in aardbeien?) We lachten, ontdekten, lieten toe, plaagden, vroegen, vertelden. Ik voelde me in mijn afritsbroek, zonder mascara, met ongewassen haar mooier dan ooit. Het was goed. Hij was goed. Ik was goed.

 

Twaalf jaar, twee kinderen, twee katten, een hond en een (rommelig) huis in de provincie later heb ik nog steeds niks met kamerplanten, maar inmiddels vind ik het best handig dat er altijd melk in huis is. Het ging (natuurlijk) niet vanzelf de afgelopen jaren. Ik ontdekte dat verwijten maken makkelijker is dan verlangens uiten. Dat zorgen, dagelijkse beslommeringen, slaapgebrek en verplichtingen het vaak winnen van dromen en wensen. Dat wetenschappers die je kast opruimen de leukste mannen op aarde zijn. Dat eisen op lijstjes vooral doorgestreept moeten worden.

 

De avond na de kastruzie gaan we uit eten. Blikken terug op twaalf jaar geleden. Kijken vooruit. ‘Wat zou jij het liefste willen?’ vraagt hij. Ik hoef niet lang na te denken. ‘Kerst. In Afrika. Met jou. En de kinderen. In mijn afritsbroek.’

 

 

Freelance journalist Miloe van Beek is wars van mooie plaatjes, en altijd op zoek naar het echte verhaal. Ze is chronisch chaotisch, heeft geen enkel paar dezelfde sokken, maar wel twee luidruchtige kinderen, een ongehoorzame hond, twee katten en een man met een carrière.

witte-balk-met-bol-miloe