Wieke wil een come-back van de brief
Gooi nooit je dierbare brieven weg
Nieuwe postzegels met het gezin van de koning erop. Leuk. Hebben. Maar wanneer schrijf ik ooit een brief? Ik bep via de app en de e-mail. Ik sta bekend om mijn lange e-mails. Iemand zei onlangs: wat een lappen tekst, korter graag. Dan haak ik meteen af. Paarlen voor de zwijnen geworpen.
Een paar dagen geleden werd in DWDD het brievenboek van Jet Steinz besproken, ‘P.S. Van liefdespost tot hatemail’. Er is een Engelse versie van Shaun Usher met zijn ‘Letters of note’. Ik wil ze allebei hebben, dus ik ga ze zo bestellen.
Eerst even in mijn eigen archief – nou ja, een kartonnen doos – duiken, waarin brieven huizen van zestig jaar en ouder. Eentje van mijn moeder aan een tante, waar mijn broertje en ik zouden logeren. Een lange lijst met aanwijzingen, wat tante geacht werd met ons te doen. Tot en met het verbieden van een schepje suiker in de karnemelk. Brieven van mezelf aan mijn ouders, als die weer eens in een of ander buitenland zaten. Brieven van mijn ouders en opa aan mij, als ik zelf in een ver buitenland zat. Zo dierbaar. Mijn vader bewaarde ze zorgvuldig.
Brieven van aanbidders, smullen. Ze woonden een paar kilometer verderop, of ze zaten in het klaslokaal naast het mijne, en dan toch brieven schrijven. Ik denk omdat dit veiliger was dan je mond open doen. Een paar citaten: Vriendje B. (16): ‘Ik kijk graag weer in jouw mooie ogen morgen, bij de dagopening.’ Die dagopening op school was een soort ouderwetse tinder: zien en gezien worden. Vriendje E. (19): ‘Ik verheug me al op zondag, als jij ook weer in de kerk bent.’ Phiew. En dan vriendje C. (14): ‘Ik hoop dat je ons morgen komt aanmoedigen, we gaan winnen, want ik ben aanvoerder van ons basketballteam.’ Opschepper. Ik weet nog dat ze verloren.
In Glimmen, jaren tachtig, hadden wij een postbode die de ansichtkaarten voorlas. ‘Uw ouders zitten in China, bij die communisten,’ sprak hij dan vol ontzag, ‘en ze zijn de muur op geweest, da’s machtig interessant!’ Pas als hij de hele kaart had voorgelezen, gaf hij ‘m af. Kwam er een brief met een exotische postzegel, dan vroeg hij uit wat voor land die afkomstig was en of hij de zegel mocht hebben. Hij vond het altijd jammer als de enveloppen uit verre landen dichtgeplakt waren. ‘Ik hoor nog wel wat uw ouders daar meemaken,’ zei hij dan. Een betrokken postbode, waar vind je die nog?
Ik heb ook nog drie brieven van Man. De eerste en meteen laatste drie, want hij was geen brievenschrijver. Toen het áán was, verviel volgens hem de noodzaak om ooit nog schriftelijk te vertellen wat hem bezighield. Vanochtend zei hij nog dat hij vond dat wij het zo gezellig hebben. Dan ga ik natuurlijk niet zeiken met ‘mag ik dat op schrift?’
Wat ook teloorgaat met het verdwijnen van de geschreven brief, als we niet oppassen, is ons handschrift. Ik weet niet hoe het met jullie is, maar mijn handschrift is verloederd. Hanepoterig. Slordig. Nu ga ik die boeken bestellen en postzegels kopen. En dan een echte brief schrijven en daar mijn best op doen. Aan wie? Zeg ik niet. Tijd voor een come-back van De Brief.