Wieke kocht haar kinderen om met 100 gulden
‘Wie ons hier zo zit zitten,’ filosofeert Man, ‘denkt: die mensen verdienen een kerstbal van de Alzheimer Stichting.’
(Voordat je denkt: Wieke zit schandelijk te spotten met die kerstballen… Ik heb er 15 besteld.) Wij hebben nog geen nieuwe keukenrolgordijnen, die hangen bij de buren verderop. Tot zij nieuwe hebben, wachten wij op die van hen, omdat we die overnemen. Een heel toffe ruil. Maar daarom kan heel wandelend Noordwijk nu bij ons naar binnen kijken. Wat zijn wij aan het doen? Wij zoeken een krat vol Playmobil uit. Ik heb de boel uitgestort op de keukentafel. Niet te geloven hoeveel kleine frutsels erin zitten en natuurlijk is niets meer compleet. Maar alles in een zak storten en wegdoen is ook zo wat. De diertjes, de poppetjes, een boot met indiaantjes: te leuk om weg te doen en er moet hier toch wat te doen zijn voor de jongste kleinkinderen.
Het piratenschip bewaren we natuurlijk. Dat hebben dochter en oudste zoon gekocht van hun gewonnen geld. Omdat ze altijd zeurden over het vieze eten dat ik ze voorzette, beloofden we ze ieder honderd gulden als ze een jaar lang niet zouden zaniken en gewoon hun bordjes leeg zouden eten. Tenzij het bloemkool was, waar oudste zoon al van moest kokhalzen als hij het alleen al rook. Dat vond ik zielig, want hij is echt geen aansteller. Ook mochten ze eens per week zeggen wat ze graag wilden eten. ‘En als jij iets laat aanbranden, mogen we daar dan ook niets over zeggen?’ informeerden ze wantrouwend. ‘Dat zie ik door de vingers,’ zei ik, ‘maar ik zal, om mijn goede wil te tonen, alles uit de kast halen om niets meer te laten aanbranden.’
Houden ze nooit vol, dachten wij, een jaar niet jammeren over het eten. Mooi wel! Ze hielden elkaar stevig bij de les. ‘Dooreten!’ commandeerde dochter haar broer. ‘Mond houden!’ waarschuwde zoon zijn zus. Ondertussen werd jongste zoon ook groter en lustte geen warm eten. ‘Waarom hoeft hij dat niet en wij wel?’ informeerden ze beledigd. ‘Hij krijgt geen honderd gulden en jullie misschien wel!’ Zo trok ik de situatie dan recht. Bij een jongste kind word je een gemakkelijker moeder, was mijn ervaring. ‘Jij lust geen boerenkool? Dan eet je toch niks?’ Ik voerde hem rauwe paprika’s. Brood, kaas, melk en fruit, dat ging er allemaal prima in. Dus ik hield op met zeiken over zijn eetpatroon. En denk vooral niet dat ik daar van iemand hier in huis honderd gulden voor kreeg.
Op een dag was het jaar om. Dochter en zoon hadden het angstvallig bijgehouden. ‘Ik heb zelfs een hap bloemkool genomen’, wist zoon zich te herinneren. In goed overleg fietsten ze naar de speelgoedwinkel en daar kochten ze samen het piratenschip van Playmobil. Ze hadden nog wat geld over en zowaar, ze kochten ook een kleinigheidje voor hun broertje.
Curieus, het zeuren hadden ze gewoon netjes afgeleerd. Tot op de dag van vandaag hebben ze er profijt van. De lijn van ‘niet zaniken over het eten’ wordt in hun eigen gezinnen voortgezet. En ik zeg, met Julie Andrews in The Sound of Music: ‘Somewhere in my youth… or childhood… I must have done something good.’ En toen zoende ze kapitein Von Trapp. Geen honderd gulden, geen zoen… maar wie weet wat er gebeurt als ik Man dit stukje laat lezen.