Wieke is verslaafd aan te veel fout voedsel
Wat je lekker eten vindt, wordt mede bepaald door je opvoeding. Dat dénk ik. Of het voor iedereen geldt weet ik niet, maar bij mij klopt het.
Hier is mijn top vijf. Met stip op één: de aardappel in al haar verschijningsvormen, van patat en gebakken krieltjes tot puree en in gegratineerde, romige toestand. Op twee: zoute haring, graag meer dan eentje, desnoods nog meer, als niemand kijkt. Drie: macaroni met ham en kaas – zelfs koud vork ik het restant naar binnen. Vier: stamppotten. Vijf: kaas, eveneens in al haar verschijningsvormen. Zou ik nooit meer iets anders krijgen dan het bovenstaande, dan zou ik nog steeds een gelukkig mens zijn.
Op zondag zette mijn moeder als dessert een enorme glazen bak met karamelvla op tafel, bedekt met een vijf centimeter dikke laag geklopte slagroom. Het zal duidelijk zijn dat de leden van het gezin Biesheuvel allemaal te zwaar waren. De een wat meer dan de ander, afhankelijk van periodes waarin mijn moeder, zus en ik gingen afvallen. Oudejaarsavond: vijf schalen met oliebollen en appelflappen. Schalen met een bieten-haringsalade en huzarensla. Potten vol mayo gingen er doorheen. We hoefden niet te vragen ‘mogen we nog wat?’ Pak maar wat je wil, was de boodschap. Maar die bak vla? Toen Man voor het eerst bij ons thuis kwam eten en die wasteil met vla en room zag, stuiterden zijn ogen er bijna in. Mijn moeder schepte zichzelf een flinke portie op en vertelde tijdens die actie dat ze te dik was, maar… ‘dat ligt aan mijn stofwisseling!’ Man kwam niet meer bij van het lachen en het heeft maanden geduurd voordat mijn moeder hem een beetje aardiger begon te vinden.
Het was – en is – een klus van formaat om mijn lichaam anders te programmeren. Zodat mijn hypofyse (een geniepig orgaantje dat, onder anderen, je trek in welk soort eten bepaalt) de boodschap krijgt: DIT IS HEEL FOUT VOEDSEL! AFBLIJVEN! Inmiddels weet ik allang dat mijn top vijf nergens op slaat. Dankzij Man ben ik al ruim veertig jaar aan de groenten en fruit. Ik ben minstens zeven keer in mijn leven gigantisch afgevallen en weer aangekomen. O wee als er iets uit mijn top vijf in beeld kwam. Er is niet zoiets als een AA voor deze verslaving. Ik zie het al voor me: ‘Hallo, ik ben Wieke en ik ben verslaafd aan aardappels en romige, vette dingen.’ Groep: ‘Hallo Wieke, wij gaan je helpen!’ En dat je daar dan leert dat je nooit meer een aardappel moet nemen, omdat anders wederom het hek van de dam zal zijn. Je verstand vertelt het je wel, maar je gevoel zegt: ‘Ach, die ene keer per week?’ Zeker, maar in mijn geval worden dat altijd meer keren. Stel, er blijft een restje aardappelpuree over. Man heeft aan één bescheiden eetlepel genoeg. Ik neem alvast een paar happen tijdens het proeven of het gerecht in orde is, en blijft er wat over, dan schuif ik dat naar binnen tijdens het opruimen van de keuken. Dat vindt mijn hypofyse niet leuk, maar ik wel! Het is een blijvend gevecht. Iets dat al mijn hele leven speelt. Soms win ik, soms verlies ik, en het doel is nu: gewoon niet aankomen. Ik hoor mijn hypofyse al sputteren: ‘Ja ja, dat zeggen ze allemaal!’