Ik ga een dagje op mijn jongste kleinzoon (3) passen. Hij stuiterbalt al bij de deur als hij voor mij opendoet: hoera, het omacircus begint!
In de buurt is een speelterrein voor kinderen en daar gaan we heen. Onderweg stopt hij voor elk torretje en spinnetje dat hij ziet. Op zijn knietjes zit hij bij een slijmerig dier en zegt met een huilstemmetje: ‘Een naaktslak heeft geen huis!’ Voor het geval mij dat mocht zijn ontgaan. Als we weer naar huis lopen, wil ik snelheid maken, want ik heb honger. Kleinzoon gaat mee in zijn eigen tempo. Dat van de naaktslak. Ik pak een tak en gooi hem weg: ‘Nu ben jij een hondje en moet jij mij die tak terugbrengen!’ Dat helpt. Totdat hij een vlinder ziet en die lang nakijkt, ondertussen filosoferend waar die vlinder naartoe gaat. ‘Naar zijn mama’, besluit hij.
Na de speeltuin ga ik met hem naar de buurtsuper. Ik probeer de truc met de hond en de tak, maar daar is de aardigheid af. ‘Ik ben een kikker!’ verzint hij, ‘en ik zit in een vijver!’ Op handen en voeten loopt hij over de stoep. De 400 meter naar de super duren een half uur. Door een vijver waden kost tijd, dat weten we allemaal. Vervolgens is hij een rups. Dat schiet voor geen centimeter op. ‘Ik wil naar de vissen!’ commandeert hij, als we eindelijk bij de winkels zijn. Hij wijst naar de dierenwinkel aan de overkant. ‘Nee, we gaan eerst eten kopen en daarna naar de vissen’, zeg ik. Pruillip en een zielig: ‘Papa en mama moeten thuiskomen!’ Bah, vervelende strenge oma.
Maar in de super staan levensgrote Mexicaanse poppen een deuntje te spelen. Druk op de knop en ze gaan aan. ‘Kom,’ zeg ik, na vier deuntjes, ‘nu gaan we eten kopen.’ ‘Néé!’ zegt hij gedecideerd. ‘Nog één keertje en dan is het klaar’, eis ik. Vooruit, hij gaat mee. ‘Jij mag een eigen karretje’, wijs ik. Weer nee. Hij neemt een mandje op wieltjes en sjeest ermee door de winkelpaden. Ik ben hem steeds kwijt. Even snel de geraspte kaas zoeken valt niet mee, als je kleinzoon op ontdekkingsreis is. Als ik hem weer vind, kijkt hij verbaasd omlaag: ‘Hé, plas!’ O jee, snel naar huis, anders gaat het zo schrijnen. Dat gevoel herinner ik me nog van vroeger. Het lijkt hem niets te kunnen schelen. ‘Náár de kassaaa!’ joelt hij en stormt weg met zijn mandje. Om daar verdrietig te ontdekken: ‘Ik heb geen spullen in mijn mand!’ Ik hevel wat over in zijn mand en hij legt het op de band, waar hij maar net bij kan. ‘Ik moet nog een kiwi!’ ontdekt hij bezorgd, stuift weg en komt zowaar redelijk snel terug met een kiwi. Terwijl ik betaal, maakt hij kennis met de hele rij achter mij, steeds vragend: ‘En hoe heet jij?’ We zijn klaar en stralend wuift hij iedereen toe: ‘Dág! Doei!’ Ze zwaaien allemaal vrolijk terug. Kan ook niet anders, bij dit innemende jongetje. Eenmaal op straat hoop ik dat hij de vissenwinkel vergeet. Niks ervan. Ik pak hem beet bij het zebrapad. ‘Niet vasthouden, ik wil zelluf lopen!’ ‘Prima, maar niet op de zebra!’ Midden op het pad blijft hij staan om te kijken waar die zebra zich ophoudt. Op naar de vissenwinkel. Hij vergaapt zich aan een prachtige vis met lange kleurige slierten aan het lijf. ‘Dat is een zeemeermin’, legt hij mij uit. En omlaag kijkend: ‘hé, weer plas!’ ‘Kom we gaan nu echt naar huis!’ maan ik.
Maar het programma is nog niet afgewerkt. We moeten naar de cavia’s, de konijnen en de hamsters. Eenmaal op straat ontdekt hij weer van alles. Een muurtje, waarop hij wil lopen, in plaats van op de stoep. En o jee, die mensen hebben rommel op hun stoep: kiezelstenen. ‘Even opruimen!’ vindt hij, en legt met engelengeduld al die rotsteentjes terug op het tuinpad. Inmiddels doe ik het ook bijna in mijn broek. ‘We gaan NU naar huis!’ roep ik. Ik pak hem onder mijn arm (loodzwaar) en draaf naar huis. Eindelijk een droge broek en een bordje met boterhammen. Daarna breng ik hem naar bed en hij slaapt vrijwel meteen in.
Ik overdenk de winkeltoernee. Waarom wilde ik in vredesnaam opschieten? Had ik haast, en zo ja, waarom en vanwege wat? Waar is het kind in mij gebleven? Het is eigenlijk zo verhelderend om op je gemak naar de wereld te kijken met de onbevangen blik van een driejarige peuter.
Door: Wieke Biesheuvel
Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.
Leestip
Heb jij de kerstboom al staan?
Heb jij de kerstboom al staan?
Nee joh, dat kan toch pas na Sinterklaas? 59%, 19 votes
19 votes59%
19 votes
Mij niet gezien, ik houd niet van kerst. 31%, 10 votes