‘Werk jij nog?’ vraagt de vrouw die net als ik een goede vriendin is van de jarige I.
‘Goh. Hoe lang moet je nog?’
‘Werk jij nog?’ vraagt de vrouw die net als ik een goede vriendin is van de jarige I., die vandaag een vriendinnenlunch geeft. Op mijn bevestigende antwoord vraagt ze hoe lang ik nog moet. Moeten? Lachend zeg ik dat het geen moeten is. Dat ik juist blij ben dat ik nog mag, omdat mijn werk me een doel geeft, dat ik daardoor op de hoogte blijf, nog gewoon een inkomen heb, dat het werkritme me van de straat houdt en omdat ik daardoor het gevoel heb dat ik nog meetel.
‘Meen je dat nou?’ Ze vindt het waarachtig moeilijk te geloven, want zij heeft de dagen dat ze nog móést werken afgeteld en is maar wat blij dat ze nu eindelijk van haar welverdiende pensioen kan genieten. Ze werkte als office manager op een notariskantoor, vertelt ze. Maar eigenlijk had ze het daar twintig jaar geleden al gezien. Het was dat de pensioenvoorzieningen daar zo top geregeld waren, anders was ze nooit zo lang blijven hangen.
Twintig jaar elke werkdag met tegenzin naar een kantoor alleen omdat de pensioenvoorzieningen er zo top waren? Vindt ze dat niet doodzonde van al die jaren? Had ze niet veel liever iets gedaan wat haar deed tikken? Had ze daar niet wat pensioen voor willen inleveren?
Ze is benieuwd hoe ik als kleine zelfstandige sinds mijn zevenentwintigste mijn oudedagsvoorziening geregeld heb en als ik haar naar waarheid vertel dat mijn pensioen niet al te rooskleurig is, snapt ze het wel, zegt ze. Want dan moet ik natuurlijk ook wel werken en valt er niet veel te kiezen. Of zegt ze nou iets geks?
Is het niet zo dat veel pensionado’s in het bekende zwarte gat vallen als ze opeens niet meer meetellen, niet meer meedoen, niets meer omhanden hebben, uit hun ritme vallen en maar geen hobby kunnen vinden? Is het niet zo dat die lange lijst met klusjes binnen no time is afgevinkt of dat die klusjes helemaal niet de voldoening schenken die ze geacht werden te schenken?
Voor de vrouw die net als ik een goede vriendin is van de jarige I. gaat al deze misère niet op. Zij geniet ervan om te kunnen golfen wanneer haar dat uitkomt en te kunnen bridgen zo vaak als ze wil. Het komt erop neer dat ze het nu drukker heeft dan toen ze nog werkte. Haar dochter vroeg haar laatst of ze geen vaste dag wilde als oppasoma van haar twee kleinkinderen, maar daar had ze geen zin in.
‘Meen je dat nou?’ Dat vond ik waarachtig moeilijk om te geloven.