‘We moeten praten’ | Deel 4
Even is het stil. Dan zegt een onbekende mannenstem: ‘Je moet tegen die kerel van je zeggen dat hij met zijn gore rot poten van mijn vrouw af moet blijven!’ Van de schrik hap ik naar adem en voordat ik iets kan zeggen heeft de man opgehangen. Verdoofd sta ik op.
‘We moeten praten,’ is een semi autobiografisch verhaal over radeloos verdriet en verlies, over verlaten worden en bedrogen uitkomen; kortom een verhaal over een huwelijk dat gedoemd is om te stranden. Het is ook een verhaal over opkrabbelen, opnieuw beginnen, fouten maken en vergissingen begaan, onderuitgaan en uiteindelijk over healing. Iedereen die ooit heeft geleden aan een gebroken hart door een verloren liefde zal zich in het verhaal kunnen herkennen en er troost uit kunnen putten. Want hoewel geen enkele scheiding hetzelfde is, zijn de worstelingen en het verdriet wel degelijk universeel.
Hoofdstuk 4
Nadat Chrissy weer thuis is van de tweeling en Claire ervandoor, bestel ik pizza. Na de pizza – waarvan ik geen hap door mijn keel heb kunnen krijgen – gaan we naar boven om de kleren voor ‘morgen weer naar school’ klaar te leggen en kruip ik naast Chrissy voor een extra lang verhaal. Als ze slaapt begint het wachten. Wachten en hopen, wachten en wanhopen en eindeloze rondjes ijsberen door de kamer omdat stilzitten niet gaat. Op en neer en op en neer door de woonkamer. Hand op de schoorsteen, blik op de foto van het meisje in het roze balletpakje, omdraaien, langs de salontafel, door de en-suite-deuren, naar de eetkamer, rondje om de eettafel, rechtervoet op het opstapje van de serre, langs de open keuken, omkeren en opnieuw. Om elf uur dwing ik mezelf om naar boven te gaan. Langzaam uitkleden om tijd te rekken, niet naar mijn spiegelbeeld kijken, langzaam tandenpoetsen, ogen deppen met een koud watje, onder mijn helft van het dekbed kruipen, op mijn zij, op mijn rug, heen en weer wiegend, terug de trap af naar beneden, terug naar boven waar het bed nog warm is. Net zo lang totdat ik, inmiddels uitgeput van alle emoties, de tranen en het slaapgebrek, wegzak in een toestand tussen waken en slapen.
Het geluid komt van ver en het duurt even voor ik besef dat het mijn telefoon is die belt. In het scherm wordt een anonieme beller aangekondigd. Toch neem ik op:
‘Hallo?’
Even is het stil. Dan zegt een mannenstem:
“Je moet tegen die kerel van je zeggen dat hij met zijn gore rot poten van mijn vrouw af moet blijven!’
Van de schrik hap ik naar adem en voordat ik iets kan zeggen heeft de man opgehangen. Verdoofd sta ik op om naar beneden te gaan. Bij het keukeneiland blijf ik staan. Mijn spiegelbeeld spookt in het donkere venster van de tuindeuren. Zonder na te denken en zonder op de klok te hebben gekeken, bel ik mijn moeder. Weer mijn moeder omdat ik niet zou weten wie ik anders op dit uur zou kunnen lastigvallen. De telefoon gaat een paar keer over. Dan neemt ze op. Ze was wakker, zegt ze.
‘Ik was toevallig wakker. Kon niet slapen.’ Ik begin meteen te raaskallen. Maar het maakt niet uit want ze snapt heus wel dat ik in shock ben omdat ik werd wakker gebeld door een wildvreemde kerel die door zijn vrouw wordt bedrogen en dat die vrouw het met mijn man houdt.
‘De lummel is nog erger dan ik dacht,’ zegt ze. ‘Rustig blijven,’ zegt ze dan. Ze zegt dat ik rustig moet blijven en net als ik wil zeggen dat ik juist bang ben dat ik mijn verstand verlies, hoor ik de sleutel in de voordeur. Ik zeg dat ik moet ophangen en ik zeg het zo snel dat ik me afvraag of ze het wel gehoord heeft. Starend naar de kamerdeur wacht ik totdat die opengaat en hij binnenkomt en op een rare manier voel ik opluchting als de deurklink naar beneden beweegt.
‘Ben je nog op?’ Ik heb hem zelden zo’n oer stomme vraag horen stellen. En dan begin ik weer te ratelen dat ik net werd wakker gebeld en dat de een of andere klootzak tegen me zei dat ik tegen die kerel van mij moet zeggen – ik prik met mijn wijsvinger venijnig in zijn borst terwijl ik het zeg – dat hij met zijn gore rot poten van zijn vrouw moet afblijven. Ik zie dat hij schrikt.
‘Ben je nu tevreden? Is dit wat je wil?
‘Nee natuurlijk is dit niet wat ik wil.’ Hij steekt een sigaret op en maakt ‘m na een paar trekjes weer uit.
‘Wat wil je dan Hugo?’
‘Ik weet het niet Britt. Maar dit is niet wat ik wilde.’ Even staan we daar te staan. Allebei met onze handen steunend op het blad van het keukeneiland.
‘Ik ga naar bed, zegt hij dan. Over een paar uur moet ik weer op.’
We gaan samen naar boven omdat er verder niets te doen valt. Terwijl hij zijn kleren uittrekt en over de fauteuil in de hoek van de slaapkamer gooit, draait hij zich naar me toe.
‘Dit is echt niet wat ik wilde,’ zegt hij voor de derde keer. ‘En ik vind ook niet dat je dit verdient.’ Zijn woorden werken zalvend. Het tollen dan de bal in mijn maag wordt minder en mijn handen trillen niet meer. Ik slaag erin niets te zeggen, niets te vragen. Alles te laten zoals het nu is: ongewis. Ik kijk op het klokje naast me. Het is maandagochtend 6 januari vijf voor vijf en dit is nu al de kloterigste maandag van het jaar.
Benieuwd hoe het begon? Klik dan hier voor deel 1. // klik hier voor deel 2. // klik hier voor deel 3.
Geschreven door: Britt Bottelier