Waarom leven op het platteland zo vreselijk nog niet is

may strand

 

Ik sprak laatst over een vrouw die een galerie was begonnen in het oosten van het land.

 

 

 

‘Maar daar kopen mensen toch geen kunst?’ Mijn gesprekspartner vroeg het serieus. Ik wilde graag antwoorden dat mensen zich buiten de ring van Amsterdam inderdaad nog hullen in berenvellen en elkaar ’s avonds rond het vuur verhalen vertellen terwijl ze knagen aan het bot van een versgeschoten rund. Ik weet nooit zo goed waar ik moet beginnen bij opmerkingen als deze.

 

Toen wij ooit vanuit het randstedelijke Nieuwegein (no offense, maar nou ook niet per se het meest pittoreske plaatsje op aard) verruilden voor Zeeland, regende het vraagtekens. ‘Zeeland?’ ‘Zééland?’ ‘Wat móet je daar?’ In het begin drukten we dan op ‘play’ van onze promotiepraatriedel. We hadden een geweldig huis voor een zachte prijs, mijn broer kon er surfen en mijn pony kon in de achtertuin. We zouden ’s avonds na school pootjebaden in de Oosterschelde, op warme zomerdagen zou ik eerst appels kunnen plukken uit onze eigen boomgaard en daarna zou ik met mijn pony kunnen zwemmen in de zee. Er zou een jongen langskomen op zijn brommer met verse mosselen en een per ongeluk bijgevangen kreeft. Het onbegrip bleef. Dan volgt de fase waarin je het liefst zou willen vragen wat er dan zo leuk is aan Nieuwegein en waarom je je daar het liefst voor de eeuwigheid zou willen vastketenen. Omdat het zo lekker dicht aan de snelweg ligt? Omdat de nieuwbouw zo comfortabel is? Dat doe je niet, want dat is onbeleefd.

 

Zoals wel vaker zocht ik raad bij mijn wijze moeder. Wat moest ik nou zeggen als ik weer op zoveel vrij onaardig onbegrip stuitte?

 

Ze keek me aan, lachte haar wijze lach en zei me wat zij in die situaties altijd deed. Eén zin had ze maar nodig om iedereen de mond te snoeren. ‘Zeeland. Dat ligt zo heerlijk dicht bij Parijs.’

 

 

 

Door: May-Britt Mobach

Afbeelding van May-Britt Mobach