Out of the blue stel ik de vraag of ze eenzaam is. Ze snikt van ja.
Out of the blue stel ik de vraag of ze eenzaam is.
De hoogbejaarde vrouw die ik tegen het lijf loop als ik met de honden op ronde ben, spreekt me aan. Dat doet ze wel vaker. Altijd allervriendelijkst en altijd glimlachend omdat ze mijn honden zo mooi vindt en ze zo erg van honden houdt. Als ze jonger was, zou ze het wel weten. Honden zijn immers de meest trouwe metgezellen die een mens maar kan wensen. Maar op haar leeftijd begin je niet meer aan honden, want dat zou ze zielig vinden.
Ze is altijd alleen, deze lieve mevrouw. Nooit in het gezelschap van wie dan ook, tikt ze, zwaar leunend op haar stok, de stappen naar het einde weg. Ook als ik geen tijd heb, maak ik tijd. Ik luister en laat haar praten. Net zolang totdat ze zegt dat ze het reuzegezellig vond en hoopt me snel weer eens tegen te komen met die mooie honden van me.
Zou ze eenzaam zijn? Dat vraag ik me vaak af. Want als dat zo is, zou ik een keertje bij haar langs kunnen gaan voor een praatje met een kopje thee ernaast. Een paar keer heb ik op het punt gestaan om dat aan te bieden. Want ik heb me ook al een paar keer voorgenomen om iets te betekenen voor iemand die alleen is en een praatje en wat aandacht best goed kan gebruiken. Maar of dat dan een wildvreemde moet zijn die ik alleen af en toe op straat tref?
Vorige week besloot ik mijn lievelingstante E. weer eens te bellen zoals ik dat al jaren doe. Het is alweer bijna een jaar geleden dat ik haar zag voor een praatje met een kopje thee ernaast, dus het werd weer eens tijd. Op mijn vraag of ik haar stoor, zegt ze dat ík nooit stoor en dat ze toevallig bezig was met … ja, met niks eigenlijk. Ze vraagt hoe het met mij gaat en met mijn dochter en kleindochter en ze luistert en laat me praten. Net zolang totdat ik zeg dat het nu haar beurt is. Hoe houdt haar man, mijn lieve oom T., zich? En hoe vergaat het haar als zijn mantelzorger voor dag en nacht?
Het valt haar zwaar. Dat durft ze na een lange inleiding met veel omtrekkende bewegingen wel toe te geven, zegt ze. Zijn mobiliteit was al ronduit slecht, zijn geheugen is dat nu ook. Soms staart hij alleen maar wat voor zich uit, maar op zijn heldere momenten kan hij best lelijk tegen haar doen en dat is natuurlijk niet makkelijk. Eén dag in de week gaat hij nu naar dagbesteding, zodat ze een beetje kan bijtanken. Dat worden er binnenkort twee omdat ze het niet meer trekt. Ik luister en laat haar praten en dat vindt ze fijn, zegt ze. Zo is er vandaag toch weer een lichtpuntje waar ze even op kan teren.
Out of the blue stel ik de vraag of ze eenzaam is. Ze snikt van ja. Ik besef dat ik me dat nooit heb gerealiseerd omdat ik me dat ook nooit heb afgevraagd. Zou ze het fijn vinden als ik haar vaker bel, vraag ik haar. Nou en of ze dat zou vinden! Even een gewoon gesprek over gewone dingen. Dat is alles wat ze nodig heeft.
Tussen kerst en oud en nieuw heb ik een dag gereserveerd om haar te gaan opzoeken voor een praatje met een kopje thee ernaast. Want een beetje aandacht kan ze goed gebruiken, mijn tante E., die niet voor niets al sinds ik me kan heugen mijn lievelingstante is.