Taalgabbertje
‘Het was een goed mens,’ sprak een vriendin, ‘hij probeerde altijd mensen in problemen te helpen.’
En ze had geen idee dat ik daarmee twee kanten op kon. Zo had hij ‘onlangs pas geleden’ nog buren geholpen, met een lekkage ‘waardoor overal nat vocht langs de muren liep’, zo vertelde ze. En het eerste wat mij dan te binnen schiet is: droog vocht. Ik kan er niks aan doen. Terwijl ik natuurlijk alleen maar geacht werd liefdevol te knikken.
En dat deed ik ook hoor. Maar ergens in mij is er doorlopend iets aan het werk, en dat heeft natuurlijk altijd te maken met taal. Ik smul van dit soort uitspraken. En wil ze ook allemaal onthouden.
‘Er was flink veel regen naar beneden gevallen die nacht’, fluisterde de verdrietige vriendin. En ik knikte ‘ja’, terwijl ik dacht: omhoogvallen dat gaat niet, hè. ‘Dus toen liep het water bij die buren, dwars door het dak, zo naar beneden de vloer op’, vertelde ze verder. En ik moest meteen denken aan Villa Volta van de Efteling. Dat huis dat echt op zijn kop lijkt te staan, en waar het water dus wel omhoog naar de vloer zou kunnen vallen.
‘En dat gat heeft hij toen gedicht door het dak op te lichten en het gat daaronder te dichten. Lief, hè?’, wilde ze bevestigd hebben. En dat was het. Maar oplichten betekent natuurlijk ook nog iets anders. En dichten ook. En ik dacht ook: dit kan ik allemaal nooit onthouden, maar aantekeningen maken is nu heel raar. Dat geef ik je op een briefje! Zoiets doe je niet bij een uitvaart. Terwijl ik ook dacht: och, wat zou hij hier zelf van gesmuld hebben.
‘En daarbij liep hij dus wel dat gat op,’ ging ze verder. ‘Dat gat in zijn hand!’ En ik moest me beheersen om niet te reageren zoals hij dat toen gedaan had. Ik weet nog hoe pijnlijk dat voor hem was, en ik wilde het eigenlijk wel uitgillen zoals hij dat toen deed. Terwijl hij zelf dat grapje over dat gat in zijn hand natuurlijk ook al meteen gemaakt had. Mijn grappige, lieve oud-collega met wie ik altijd zo kon lachen. Mijn taalgabbertje die precies dezelfde woordgrapjes-tic had als ik. Die in bijna elke zin wel iets leuks kon horen. Iets wat op meerdere manieren te interpreteren viel.
Hij stuurde me ook vaak krantenkoppen die op meerdere manieren leesbaar waren. Zo herinner ik me de kop over de meneer van de ongediertebestrijding die mopperde dat hij zich in een wespennest bevond. ‘Die man gedraagt zich als door een wesp gestoken’, had hij erop gekrabbeld. En dat ga ik zó missen.
Maar hij had een fijn leven gehad hoor, mijn taalmaatje. En hij riep steeds vaker dat hij het hier nu een dooie boel vond worden. Dus wat hem betrof mocht het wel ‘op zwart’, zei hij dan. En dat was nu dus gebeurd.
‘Ze hebben hem een beetje opgemaakt,’ sprak iemand anders nog. ‘Hij zag namelijk lijkbleek.’
En ik kon er niks aan doen… maar… zag ik hem nou lachen?