Vorige week bestond uit het ondergaan van lokettenleed in de zwaarste vorm. Je gaat er niet aan dood, dat niet. Maar leuk? Niet echt. En dit kon er gisteren ook nog wel bij: stroomstoring van ‘s morgen vroeg tot middernacht en we hadden net onze generator verkocht. Mijn schuld, want ik dacht: weg is weg en er zijn nauwelijks meer stroomstoringen. Van de opbrengst konden we mooi nog een keer naar de dieren.
Het leek weer op de tijd toen we hier zes jaar geleden aankwamen. Bijgaande foto’s van man en mij zijn van maart 2012. Nog helemaal fris en energiek waren wij voor geen tien gaten te vangen. Operatiebril en een hoofdlampje op. Zo kon je ook lezen. Koken op een butagasje. Echt kamperen, vonden we. Best wel leuk. Zes jaar later hebben we het helemaal voor elkaar met een batterij die ons door de stroomstoringen trekt, alsmede die generator. Een boosterpump, zodat we een hebbelijke waterstraal uit de douche hebben en niet zo’n prostraatkwaaltjesstraal. En een watervat op pootjes.
Gisteren: man was moe en ging een uil knappen. De stroom kwam niet terug. Erger nog, onze batterij hield er ook mee op. Het werd aardedonker. Wáár waren de zaklantaarns? Wáár de Waka Waka’s? (Handige lampjes op zonne-energie). Wáár de lucifers? Wáár de kaarsen? Zes jaar geleden kon ik dat allemaal op de tast vinden. Nu niet. Zo snel wen je aan de door jezelf georganiseerde comfort.
Als je denkt: ik zou wel eens willen weten hoe het is om gek te worden? Steek dan een kaars van Chinese makelij aan met lucifers van dito makelij. Je kunt driekwart van een doosje lucifers meteen weggooien, want ze doen het niet. En wat ik dan ondertussen zoal roep, jullie willen het niet weten. Of wel? Nou, een woord dat ik op verzoek van mijn dochter niet meer mag gebruiken in het bijzijn van de kleinkinderen. Dat woord hebben wij veranderd in ‘sakkerloot’. Dat kan altijd. Maar dat zei ik natuurlijk niet. Mijn kleinkinderen bevonden zich op dat moment in de Efteling en konden niet horen dat ik iets anders zei dan ‘sakkerloot’. Enfin. De kaarsen verlichtten de woonkamer, ik regelde een maaltijd op de gasfles en toen schrok ik me wezenloos van een klap. In de koelkast was een plakkaat ijs naar beneden gekomen waar een ijsbeer heel blij mee geweest zou zijn. De deur vloog ervan open. Koelkast leeghalen, het plakkaat eruit wurmen en naar buiten gooien, en dan man roepen: éééten!
En wat hij toen zei, nadat ik het maal, waarover ik twee uur had gedaan, had voorgeschoteld, was niet sakkerloot. Nee, iets veel ergers: ‘Ik heb helemaal geen honger!’