Stella’s coronadagboek

 

Het brood is op. Hoe kan dat?! Ik dacht dat er nog een hele zak in de vriezer lag, maar nee.

 

 

Nou ja, er is yoghurt en fruit, of ik kan een omelet bakken. Maar ik heb de tweeling tosti’s beloofd voor de lunch, en het nieuws komt hard aan.

 

‘Ik hou niet van yoghurt,’ pruilt Tom. ‘En je zei tosti’s.’
Kim zegt niks, maar haar ogen vullen zich met tranen.
‘We mogen ook niks meer van jou,’ begint Tom.
‘Niet zeggen,’ snoert Kim hem de mond. ‘Denk aan mama!’

 

Hun moeder heeft ze goed ingepeperd dat ze het mij niet moeilijk moeten maken. Ik kijk naar hun beteuterde gezichten.

 

‘Ik ga even naar de winkel,’ zeg ik tegen Pim, die een boek leest in bed. ‘Er moet brood komen.’

 

‘Kan dat wel?’ vraagt hij.
‘Wat moet dat moet,’ antwoord ik.

 

Het is een warme dag, maar ik ga geheel bedekt over straat. Handschoenen, mondkapje, een extra sjaal voor de zekerheid. Mensen kijken me bevreemd aan. Ik zie voor mij een tegenligger op de stoep haastig oversteken.

 

Op de hoek bij de supermarkt staan wat pubers in de weg. Natuurlijk allemaal binnen elkaars anderhalve meter. Misschien zijn ze familie, denk ik maar. Ik loop demonstratief met een boog om ze heen. Een meisje met een strijdlustige blik maakt zich los van de groep en verspert mij de weg.

 

‘Ben je zo bang soms?’ provoceert ze. ‘Ik heb niks hoor!’

 

‘Nee, maar ik wel.’ Mijn stem klinkt gedempt van onder lagen stof.

 

Ze deinst achteruit.

 

Bij de ingang van de winkel word ik opgehouden door de man voor mij, die weigert een karretje te gebruiken.

 

‘Wat is dit voor een naziregime? Bij de Albert Heijn mag een mandje wél!’ blaft hij de winkelmedewerkster toe.

 

‘Dat zijn onze regels, meneer.’ Het winkelmeisje is half zo klein als hij, maar ze laat zich niet intimideren.

 

‘En Befehl ist Befehl natuurlijk! Denk toch zelf eens na!’ roept de man door de winkel, maar uiteindelijk neemt hij toch een karretje.

 

‘Bedankt,’ bemoedig ik het meisje gesmoord als ze mij een ontsmet karretje aanreikt. ‘En goed van je.’

 

‘Dit gaat de hele dag zo,’ zegt ze laconiek.

 

In de winkel is het spitsroeden lopen. Een vrouw parkeert haar winkelwagen midden in het gangpad om op haar gemak meters verderop het assortiment te bekijken. Als iemand haar karretje opzijschuift, reageert ze verontwaardigd. Op de hoek bij het brood doe ik de coronadans met iemand die net zo zwaar is ingepakt als ik: naar voren, naar achteren, elkaar de ruimte geven, en vriendelijk knikken met een extra grote, verontschuldigende glimlach die niemand ziet achter mijn kapje.

 

Er is alleen nog klef fabrieksbrood, maar dat is goed genoeg voor tosti’s. Op weg naar de kassa probeer ik koortsachtig te bedenken of ik nog iets anders mee kan nemen, voor de zekerheid. Wc-papier, gilt mijn geconditioneerde brein. Want de veertig rollen die we in huis hebben zijn vast niet genoeg. De pakken zijn inmiddels weer volop voorradig. In plaats van dat me dat geruststelt, word ik er alleen maar hebberiger van. Snel, snel! Voor het weer op is!

 

Doodmoe en bezweet kom ik thuis.

 

‘Kijk!’ roep ik en ik houd triomferend het brood omhoog. ‘Voor de tosti’s!’

 

Kim en Tom zitten op de bank tekenfilms te kijken. Aan hun voeten staan lege kommetjes.

 

‘We hebben al gegeten,’ zegt Kim.
‘Yoghurt met fruit,’ zegt Tom. ‘Best lekker voor een keertje.’

 

 

Door: Stella Laagland