‘Sinds mijn zus die goede baan heeft, vind ik haar eigenlijk geen leuk mens meer’
‘Mijn zus is slim: hartstikke slim. En dus is het ook niet zo gek dat ze een topfunctie heeft in de advocatenwereld.’
‘Charlotte is mijn oudere zus en ze is sinds haar nieuwe topfunctie weinig bezig met ons, de familie. Ze ziet haar eigen dochter, die uit huis is, ook maar eens per maand. Dat vindt ze wel best, dan kan ze in het weekend doorgaan met werken. Charlotte werkt alle avonden van de week. En alle dagen. Ja, ik vind daar best wat van.
Vroeger hadden we een heel hechte band en als tieners waren we altijd samen. We bespraken alles met elkaar en waren elkaars beste vriendinnen. Uren konden we wandelen en bijpraten over wat er speelde in onze levens. Lot was er voor mij. Mijn grote zus was mijn grote voorbeeld. Maar vroeger hadden we meer lol dan nu. We hadden zo vaak de slappe lach. We hadden ook meer te bespreken, lijkt het. Ongeveer vijf jaar geleden werd ze partner van haar advocatenkantoor op de Zuid-as. Heel knap natuurlijk. Ik ben ook trots op haar. Maar ze is niet meer die persoon van vroeger. Ze is hard geworden, afstandelijk. Chagrijnig ook. Want ze heeft altijd stress.
Hoe ouder we worden, hoe meer we uit elkaar groeien. Ik mis haar, zoals ze vroeger was. Nu heeft ze het alleen maar over rechtszaken en juristen dit en dat. Net of ons dat interesseert. Mijn broer vindt de band met haar ook veranderd, maar die geeft er minder om. Zo gaan die dingen, denkt hij. Ik denk daar anders over, want ik vind het idioot dat we altijd maar over haar werk praten als we met de hele familie samen zijn. Altijd is zij het middelpunt, want o, wat heeft Charlotte toch een carrière. O wat doet ze toch belangrijk werk voor de maatschappij. Waarom zijn onze banen niet een gespreksonderwerp? Daar werken wij toch ook hard voor? En los van die aandacht mis ik gewoon hoe ze ooit was. Dat onbezorgde geklets hebben we al jaren niet meer. We hebben puur zakelijk contact. Dat ziet de buitenwereld overigens niet. Er is namelijk nooit echt iets gebeurd. We haten elkaar niet. Er is geen ruzie, maar het is ook niet meer die beste-vriendinnen-band die we ooit hadden. Dat warme gevoel is weg. Het is oppervlakkig. ‘Hoe gaat het met jou en de kinderen?’ ‘O goed, en bij jou? En met je vriendinnen? Ook goed? Mooi.’ Dat idee.
Is het jaloezie? Nee, hoor. Dat ze veel geld verdient en hard werkt, moet zij weten. Ik ben gelukkig met wat minder inkomen en wat meer vrijheid. Ik ben gewoon teleurgesteld in haar karakter, om het maar eens hardop te zeggen. Ze vindt vooral zichzelf en haar carrière interessant. Hoe het echt met mij is, dat weet ze al jaren niet meer. Het kan haar ook weinig schelen. Vroeger spraken we wel tien keer per week af, we konden niet zonder elkaar. Nu zien we elkaar met kerst, paasdagen, verjaardagen. De verplichte nummertjes. Het doet pijn, ja, dat je eigen zus niet veel meer is dan een vage kennis.’