Prijzenregen
De één betaalt ervoor, en de ander overkomt het. In 1975 werd de allereerste Johan Kaartprijs (voor de opmerkelijkste prestatie op theatergebied) uitgereikt, terwijl meneer Kaart pas in 1976 overleed.
Leuk dat hij misschien nog meegekregen heeft dat een prijs voor goede prestaties naar hem is vernoemd. En nog gratis ook!
Tegenwoordig werkt dat anders. Met de NS Publieksprijs wordt niet alleen het Nederlandse boek gepropageerd, maar ook meteen de Nederlandse spoorwegen op de rails gezet. En de NS betaalt daar graag voor, want je bedrijfsnaam linken aan iets positiefs is leuk.
Maar soms wordt je naam dus ook gelinkt aan iets waar je níet blij van wordt. En dat is dan meestal wél weer gratis. Ik kan me dus voorstellen dat prins Bernhard not amused was toen zijn naam werd gelinkt aan het betalen van belastingen. Hoewel het werkt als een trein (dus NS-belasting had ook gekund), want iedereen weet meteen wat ermee bedoeld wordt. Er is niemand die vraagt: ‘Prins Bernhard-belasting? Wat is dat nou weer?’ De meesten lijken direct te begrijpen dat het op hen niet van toepassing zal zijn, en dat ze dus niets te vrezen hebben. Best slim gedaan dus.
En toch vind ik het sneu. Prins Bernhard wordt namelijk ook al gekscherend de pandjesprins genoemd, omdat anderen zich eens verdiept hebben in zijn uitgavepatroon. En toch… Toch kan ik niemand aanwijzen die het hebben van zoveel geld zou afwijzen. Jij niet, ik niet, niemand niet! Er zit dus ook een zekere mate van jaloezie in dat soort benamingen. Een tikkie afgunst. En dat is raar, want in die prinsenpanden kunnen tenminste nog mensen wonen. Daar kan dus nog gebruik van gemaakt worden door anderen.
De prins had ook zijn geld kunnen steken in een peperdure auto, en die dan kunnen uitlenen aan Dave Roelvink. En dan zou het wél geaccepteerd worden dat hij met geld smijt. Raar toch? Als hij een filmpje zou posten waarin hij letterlijk met geld strooit, of waarin hij ’s ochtends ontbijt met bekeuringen, dan zou hij ineens bewonderd worden. En dat snap ik niet altijd meer.
De Jorik Scholtenprijs winnen voor de meeste bekeuringen zou bij de jeugd van nu heel veel aanzien opleveren. En de Roelvink Award voor de witste tanden ook. Maar in witte tanden kan niemand wonen hoor! En in bekeuringen ook niet.
Het is dus maar net van welke kant je het allemaal bekijkt. Van de bejaardenkant (die ik hier dus vertegenwoordig) of van de jeugdige kant.
Ik zou met prins Bernhard best willen ruilen, maar met rapper Boef, Lil’ Kleine en de Roelvinkjes allang niet meer. Het is dus maar net waarmee je je bezig wilt houden om in het nieuws te komen, en wat daarvan dan de kranten nog haalt.
Je zou prins Bernhard dus ook nog de fietsprins kunnen noemen. Of de schaatsprins, omdat hij zich het apezuur sport om geld in te zamelen voor onderzoek naar lymfeklierkanker.
Maar daar hoor je niemand over!
En de Lil’ Kleine Patatbakkers Award is nog steeds niet in het leven geroepen, terwijl de kleine man – naast natuurlijk de pannen van het dak scoren met zijn muziek – ook heel goed patat schijnt te kunnen bakken. Het is dus maar net waarmee je het nieuws haalt, en wie jouw naam linkt aan welk begrip, of welke prijs.
En daarom pleit ik hier nu voor de Franska Stuy Award voor de beste (thuis)kok. Voor de May-Britt Mobach Bokaal voor de beste moeder, en voor de Wieke Biesheuvelwet waarmee lachen verplicht gaat worden.
Ik wil een Adeline Mans Opleiding, waar je leert om keihard te werken, en een Irene Smit Bokaal voor degene die zich het minst gek laat maken in een jaar tijd.
Dat alles graag naast de Wieke Veenboer Ster voor de leukste stukjes, en de Brigitte Bormans Prijs voor de origineelste benadering van onderwerpen.
En laat die Tineke Huijsteeprijs voor de mooiste vrouw ter wereld dan maar zitten! Ik vind het al eervol genoeg dat ik met al deze mensen mag werken.