Over de man uit Japan
Ik denk vaak aan D., de broer van mijn vriendin. Na veertien jaar in Japan te hebben gewoond keert hij terug naar Nederland.
Een prachtig huis in een levendige straat, een goede school en zijn familie in de buurt, dat is wat hij wilde voor zichzelf en zijn gezin.
Ik gun hem, bij gebrek aan de Japanse bloesem, deze prachtige dagen. Begrijp dat hij geniet van de welkomstfeestjes en de reuring van de stad Amsterdam. Zijn zus vertelt hem elke dag dat er echt geen demonstratie is op het Museumplein, maar dat het gewoon zo druk is in Amsterdam.
Vandaag dacht ik weer aan hem.
Ik reed op de linker rijstrook om met een ruime bocht de Amsterdamse ring op te draaien.
De auto naast me, op de rechterstrook, gooide ineens zijn stuur naar links en wilde voor mij langs, een u-bocht maken. Ik remde en toeterde tegelijk want het scheelde een spaghettisliert of ik had hem zo op schoot gehad. Terwijl ik weer uitademde en alsnog de ring opreed, zag ik de auto voor me bewegen. Ik vermoedde dat hij me zou bedanken of, wie weet, zelfs een excuses-gebaar zou maken met zijn handen. Het raampje ging open dus ik verwachtte een knik en een glimlach als we straks naast elkaar op de ring zouden rijden. Maar uit het raampje kwam een arm, een arm met een hand die een vuist werd waar vanuit een dikke middelvinger mijn kant op getakeld werd.
En toen dacht ik weer aan D., aan dat keurige Japan waar iedereen beleefd is en elkaar respecteert. En toen had ik, ondanks het mooie huis en die levendige straat, toch echt even met hem te doen.