Opeens was Wieke een verbaal prostitutiepaaltje
Dit onderwerp heb ik gejat van collega columnist Hans (Libelle). Omdat het me zo aanspreekt, dat het steeds bovendrijft: de gespreksnarcist!.
We hebben er allemaal wel een paar in onze omgeving. Je probeert iets leuks, akeligs of ontroerends te vertellen en de gespreksnarcist springt er halverwege, of veel eerder, tussen met eigen ervaringen, waarvan hij of zij vindt dat de wereld er niet buiten kan.
Lees en huiver. Een maand geleden: vijf uur lang werden Man en ik gebruikt als verbale prostitutiepaaltjes. Wij dachten gezellig bij een oude klasgenoot van mij te gaan eten, bleek ze een man te hebben die behept was met een donderend stemgeluid. Dat was al iets waar je lastig doorheen kwam. Klasgenoot begon keer op keer aan een verhaal, en hij dook er na tien woorden van haar kant al bovenop en maakte het af. Na een uur wilden wij al weg, maar dat doe je niet als er veel werk van het eten is gemaakt. Door hem. Behalve veel, keihard en doordringend praten, dacht hij ook te kunnen koken, maar dat had hij laten doen bij een batterij speciaalzaken waar hij altijd komt. Inktvis, paling, salade van de groentenjuwelier, kaviaar op toast. Echte. Die kaviaar had hij op de kop getikt bij een ‘vrindje’, die banden had met Rusland. Zeven gangen. Je kunt dan niet bij gang drie zeggen dat je het heel gezellig vond en dikkedoei maar weer. Bij elke gang kregen we ook mee wat die had gekost.
‘Wieke en haar man hebben lang in Zambia gewerkt’, aldus probeerde mijn vriendin-van-toen tevergeefs van onderwerp te veranderen. Dat vond haar man heel interessant. Hij had zelf jaren zaken gedaan met mensen uit Gambia. ‘Niet te vertrouwen, die gasten.’ We kregen anekdote op anekdote voorgeschoteld over de onbetrouwbaarheid van Afrikanen. Ik kookte van binnen. ‘Wij hebben daar heel andere ervaringen mee’, begon ik. Ik moest hem de bek niet openbreken (dat was niet nodig, die stond continue open om er een modderstroom aan woordenbraaksel uit te gooien). ‘Ik zal je eens een verhaal vertellen!’ loeide hij, met de kaviaar nog in zijn mondhoeken. En daar ging hij weer, van de zwarte woordenpiste af om ons uit te leggen hoe een Afrikaan in elkaar zat. Mijn vriendin gooide er nog iets tussen: ‘Wieke heeft Mandela ontmoet!’ Hij hoorde het niet eens. Gelukkig, het liep tegen tienen en wij zeiden dat we nu echt weggingen. ‘Nee zeg, eerst koffie met cognac!’ brulde de man. ‘Ik heb een mooie fles gekocht bij…’ Ik hield het niet meer en stond op. ‘Nee, dankjewel, ik moet nog rijden en ik slaap niet als ik koffie drink.’ ‘Blijf hier logeren, dan krijg je ontbijt op bed,’ riep hij, ‘en als je het leuk vindt, lees ik je voor, voordat je gaat slapen!’ Dat leek me dé ultieme nachtmerrie. ‘Tot gauw, dan komen we het terughalen!’ riep hij. Toen we eenmaal veilig en buiten gehoorsafstand in mijn auto zaten, zeiden we tegelijk tegen elkaar dat dit nooit zou gaan gebeuren. ‘Hij wilde je vóórlezen, hahahaha!’ En Man, die de hele avond geen woord had hoeven zeggen, bulderde van het lachen. Ik ook. De auto schuddebuikte ervan. Eenmaal thuis doken we ons bed in. Doodop waren we. Ik kan er een boek over schrijven: kletsmajoren, gespreksnarcisten en babbeldozen. Als ze maar aan het woord kunnen zijn, en luisteren ho maar. Dikke klonten poep in hun oren. Pfffff. Hans? Je leest dit vast niet, maar ik voel intens met je mee.