Flo weet dat we weer naar de hondjes gaan. Ze verwacht een herhaling van de sessie van de vorige keer. “Gaan zitten, dan komen ze vanzelf”, herhaalt ze mijn instructies. Dat Monti meegaat, dringt nog niet door.
Natuurlijk zijn we te vroeg in Den Haag, waar we Monti gaan halen. Veel te vroeg. We stoppen bij een slijter. Ik blijf in de auto. Geliefde stapt uit en Flo dartelt mee. Ik zie haar in haar Babbeljurk achter hem aan de slijterij in schuifelen. Ze komen terug met twee flessen champagne. Een voor de fokker en een voor het gastgezin. Zij moet Monti echt gaan missen, per slot.
We bellen aan. “Daar is de familie van Monti!”, klinkt het door de intercom. Het zoontje van het gastgezin kijkt ons niet aan. Hij vindt het de stomste dag van het jaar. Alle pups gaan weg. “Dat begrijp ik heel goed”, invoelende middelste dochter aan het woord. “Maar voor ons is het de mooiste dag van het jaar. Misschien zelfs wel van mijn leven.”
We tekenen de papieren. Geven de champagne. En dan is het moment daar. Ik doe mijn jas aan, drapeer de deken (die mijn moeder speciaal voor Monti gekocht heeft) over mijn arm en geliefde tilt ons kleine hondje op me. Alsof het onze laatstgeborene is. We zweven naar de auto. Mijn hart huilt een beetje. Voor de moederhond. Voor Monti. Als ze zachtjes piept in de auto, fluistert kleine Igoné: “Ik denk dat ze haar familie mist.”
Thuis zet ik het verse hondje meteen even in de achtertuin. Een klein plasje vraagt om beloning. Dan presenteren we haar het mandje. Middelste meisje gaat naast de mand zitten en leest het hondenopvoedboek dat ze van de fokker heeft gekregen. Igoné en Flo liggen naast haar. Ik zeg dat ze een baby is. Dat ze moet slapen. Dat ze voor-zich-tig moeten zijn. En ondertussen hoop ik ontzettend dat ons hondje het een beetje leuk vindt bij haar nieuwe familie. Dan draait Monti op haar rug. Klaar om gekriebeld te worden. Ik kijk en hoor Flo lachen op een manier, zo blij, die ik nog nooit gehoord heb.
Ik geloof dat ik voorzichtig durf te zeggen dat ik een goede beslissing genomen heb.