Voorlopig zit ik er nog wel even mee

esther goedegebuure

 

Mijn kinderen zuchten weleens dat ze me een overbezorgde moeder vinden. Zelf denk ik daar heel anders over.

 

 

 

Eerder dan hun klasgenoten liet ik ze alleen van school naar huis fietsen en zei ik de oppas vaarwel. Vanaf een jaar of tien reisden ze zonder begeleiding per trein naar familie, zelfs als ze moesten overstappen. Alle drie zijn ze op de leeftijd van elf jaar een maand lang naar een internationaal kamp geweest, waar telefoons verboden waren en je alleen contact met je familie had via de post.

 

 

Het zijn maar een paar voorbeelden waarmee ik kan bewijzen dat ik niet overbezorgd ben. Hooguit menselijk en gezond bezorgd, zoals de meeste moeders. Bovendien, draag ik steeds ter verdediging aan, krijgt mijn hart nogal wat te verduren met kinderen die zo avontuurlijk ingesteld zijn als zij. Mijn middelste zoon trok op zijn achttiende in z’n uppie drie maanden door Azië, en mijn dochter van zeventien vertrekt volgende week om vier maanden door Midden-Amerika te reizen.

 

 

Maar het zijn niet dit soort activiteiten waarvan ze vinden dat ik er hysterisch op reageer. Dat ze behoorlijk wat bewegingsvrijheid hebben genoten en al op jonge leeftijd werden gestimuleerd zelfstandig te zijn, vinden ze zelf eigenlijk ook wel.

 

 

Vooral mijn zonen vinden dat ik overdreven bezorgd ben als het op hun welzijn en gezondheid aankomt. Misschien is dat wel zo. Als ik hoor hoeveel er gezopen wordt in de kringen waarin zij zich begeven, krijg ik buikpijn. Hoe gaan ze dan naar huis als ze zo hebben doorgehaald? Ze weten toch wel dat ze nooit in een gracht moeten pissen als ze lam zijn?

 

 

Als ik een artikel lees over de risico’s van nieuwe designerdrugs die zo populair zijn onder jongeren, app ik het ze, ook al weet ik dat ze de link niet eens openen. Als ze een nachtje in het ouderlijk huis logeren, lig ik te woelen tot ik de deur in het slot hoor vallen. Als het op drank en drugs aankomt, ben ik inderdaad doodsbenauwd dat ze wat overkomt.

 

 

Maar ook in het roekeloze en slordige van het studentenleven zie ik aanleiding tot piekeren. Als ze met vrienden op wintersport gaan en ’s nachts in één ruk met de auto terug naar huis scheuren, ben ik blij als ik het bericht krijg dat ze weer veilig in hun bed liggen.

 

 

Als mijn zoon met een longaandoening verkouden klinkt, vraag ik of hij even langs de huisarts gaat. Als de oudste een racefietsmanie heeft, hoop ik stiekem dat het overwaait en hij een sport kiest waarbij het risico op een bezoek aan de spoedeisende hulp wat kleiner is.

 

 

Dus ja, ik ben bezorgd. En dat ze het irritant vinden en het geen sikkepit uitmaakt in hun gedrag, snap ik ook wel. Maar ik ben ook maar een mens. Eentje die zegt: ik spreek jullie nog wel, als jullie zelf van die thrillseekers van kinderen hebben. Tot die tijd zitten ze ermee. En ik zelf eigenlijk ook.

 

 

 

Door: Esther Goedegebuure