Mot dat nou?!

 

Ineens werden ze kaal. En dan heb ik het niet over mannen, want daarvan heb ik er maar één, maar over de struiken die zo mooi aan twee kanten van de schuurdeur staan.

 

 

 

Ja, het tuincentrum is weer open, ik weet het, maar daar staan dikke rijen mensen voor de deur. En dat vind ik in virustijd niet zo verstandig. Samenklonteren voor niet-essentiële zaken als een virus in de tuin vind ik nog niet zo slim, en bovendien had ik op internet eigenlijk al snel gevonden wat het was. Ik kan ook alles, dacht ik nog. Aan de resten van de blaadjes te zien was het een liguster, en er zat spint in. Beetje sprayen met spiritus en afwasmiddel, en voilà: weg spint.

 

Ik voelde me dus een heuse tuinvrouw met al mijn kennis en mijn spray bottle. Ja, vroeger heette dat gewoon nog een plantenspuit (en toen deed ik mijn haar ermee), maar nu ik ‘m eindelijk eens voor de planten nodig heb, heet het ineens een spray bottle. Wonderlijk hè? Maar goed… als het maar werkt.

 

Maar helaas… de volgende dag stonden er alleen nog wat kale stammetjes bij struikje nummer één. Nu moest ik echt gaan opschieten, dacht ik nog. Anders is het te laat! Want waar ging dit heen? En wat zou er hierna verslonden gaan worden? Ik raakte al best een beetje in paniek.

 

Aha! Hebbes! Het kon ook nog de kleine wintervlinder zijn, zo las ik op fora waar andere mensen ook leden aan fratsen in de tuin. En dan moest je gewoon even schudden aan je struik, en dan de bovenste laag met aangetaste bladeren afknippen. Zo gezegd, zo gedaan dus. Althans, bij nummer twee. Nummer één bezat al geen bladeren meer, maar bij die andere was nog wat aangevreten blad te vinden dat ik kon verwijderen, en daaronder kwam zowaar nog wat groen tevoorschijn. Die was nog wel te redden, dacht ik. Dus húp in de gft-bak met die aangevreten zooi, de struik extreem veel water geven, gereedschap goed schoonmaken, en klaar.

 

Maar helaas… Tinus de tuinvrouw had blijkbaar weer iets over het hoofd gezien, want struik nummer twee was de volgende dag ook kaal.

 

Wat zou het toch kunnen zijn, piekerde ik terwijl ik langs de gft-bak liep.

 

En wat ik toen zag!!

 

Overal rupsen. Kruipend over het deksel, en bungelend aan draadjes over de rand van de kliko. Op de grond, op de tuinbank… overal.

 

Wat was dit nou weer? Dus ik weer terug naar internet. En daar kwam ik erachter dat ik stoer zat te zoeken op ellende in de liguster, terwijl ik eigenlijk buxusbollen naast de deur bleek te hebben. En dan weet jij wel hoe laat het is! De buxusmot was geland! De vlinder uit het zuiden rukt nu ook op in de rest van het land.

 

En inderdaad… even verderop was de achterkant van een veel grotere haag ook al verdwenen. Aan de voorkant zag je nog niks, maar aan de achterkant hadden ze zich allang tegoed gedaan aan zeker twee bij twee vierkante meter feestmaal.

 

En nu is alles dus weg. Staan de gft-bak, plus een extra vuilnisbak, helemaal luchtdicht verpakt in plastic, te wachten tot alles dood is wat erin zit. Zodat ik het niet verder verspreid via het trottoir, het afvalverwerkingsbedrijf, of de grofvuilstort.

 

Maar ik ben hoe dan ook nog lang niet van ze af. Ik heb overal kale plekken in de tuin, en ik droom ’s nachts van duizenden kruipende beestjes. Ik ben dus toch niet zo’n tuinvrouw als ik wel dacht. Zal ik maar kunstplanten bestellen om die gaten weer mee op te vullen?

 

Door: Tineke

Tineke is schrijfster van de boeken “Toch?” en “Stof Genoeg” en ze blogt ook zo nu en dan. Ze woont op het platteland met één (leuke) man, twee (lieve) kinderen, drie (onbespeelde) muziekinstrumenten, vier (wisselende) mantelzorgprojecten, een (bijna) vijfde boek, haar zesde (luie) kat, en (dus) ongeveer zeven muizen.

Afbeelding van Tineke