Mijn hart bloedde
Rennend stoof het jochie voorbij, op weg naar zijn mama die in een zorginstelling zit.
Ik kwam terug van een wandeling met Janssen, mijn bejaarde berner. We waren met de auto want daarna zouden we naar de bakker gaan en van de bakker krijgt mijn pluizenbol altijd een broodje. Klein gebaar, groot geluk.
Maar dit keer kwamen we niet bij de bakker terecht, omdat ik aan het einde van de zandweg moest stoppen voor een jongetje. Ik schatte hem een jaar of acht. Hij rende alsof zijn leven ervan afhing. ’s Ochtends om acht uur al, wat mij deed vermoeden dat er iets flink niet in de haak was. Hij kwam uit de richting van de zorgboerderij die iets verderop gevestigd is. Weggelopen, schoot er door me heen.
In paniek
Ik reed de weg op en passeerde hem langzaam rijdend. Tot aan mijn huis, waar ik aan het begin van de oprit stopte, uitstapte en net deed alsof ik de post uit de bus haalde. Met een vrolijk ‘Hallo grote man, wat ben jij al vroeg aan het rennen. Ik wou dat ik zo hard kon als jij’ begroette ik hem. Het maakte enigszins indruk, want hij stopte. Aan zijn ogen zag ik dat het jochie in paniek was. Ik vroeg waar hij naartoe ging. En daar kwamen de waterlanders. ‘Ik wil naar mijn mamaaa’, huilde hij. Mijn hart kromp in elkaar, daar bij de postbus, vlak aan de straat.
Schokkende schoudertjes
‘Maar waar is jouw mama dan?’ vroeg ik hem. Tussen de snikken door noemde hij hortend en stotend een naam. De naam van een zorginstelling, ruim dertig kilometer verderop, wist ik. Ik sloeg een arm om het knaapje heen en vroeg of hij zijn mama miste. Nog meer tranen en schokkende schoudertjes. Ik zei dat ik dat heel goed begreep, maar ook dat ze bij de zorgboerderij nu vast en zeker heel bezorgd waren. Omdat ze hem daar nu beslist zouden missen. Dat maakte hem niet uit, want hij vond het daar niét leuk. De arme schat ging in de berm voor mijn huis zitten, zijn beentjes opgetrokken, zijn armpjes eromheen, z’n koppie gebogen. Overmand door verdriet en wanhoop.
Onopvallend
Ik ben geen pedagoog en wist totaal niet wat te doen. Hoewel, de zorgboerderij moest ik natuurlijk bellen, maar vanuit zijn ooghoeken zag het knaapje al dat ik de telefoon – zo onopvallend mogelijk – uit mijn achterzak haalde. ‘Je mag niet bellen hoor!, ik ga niet terug. Het is daar echt niet leuk!’ Ik beloofde het hem en legde mijn mobiel duidelijk zichtbaar in de auto.
Argwaan en twijfel
‘Ik heb een hond. Janssen heet ze en we hebben net gewandeld’, probeerde ik hem op andere gedachten te brengen. ‘Kijk maar, ze is helemaal moe en wil graag water drinken. En brokjes eten.’ Dit was een goede zet. Want het jongetje stond op. Liep naar de auto waar Jans inderdaad hijgend en met vragende ogen naar ons beiden keek.
‘Ze vindt je leuk!’ zei ik enthousiast, nog niet wetend hoe de situatie verder aan te pakken. ‘Wil je haar aaien? Ze is een echte knuffelhond. Maar ze heeft wél honger en dorst, want ze heeft zojuist heel hard gerend, net als jij. Heb jij ook zin in ranja met wat lekkers?’ Argwaan, twijfel en zachtheid in de ogen van het jochie.
Zielig hoopje mens
‘Ik heb een ideetje,’ zei ik, ‘we gaan naar mijn huis en daar samen eten en wat drinken. Ik heb ook nog niet ontbeten.’ Dat was een foute opmerking, want nét toen ik dacht hem voor me gewonnen te hebben (of liever gezegd Jans), maakte hij alweer aanstalten om te gaan rennen. ‘En dan ga jij zeker bellen met de zorgboerderij! Ik ga daar niet meer heen, ik wil naar mijn mamaa.’ Hij stoof weer weg, maar struikelde over een kei in de berm, waar hij als een zielig hoopje ineenstortte en nog meer tranen huilde.
In de berm
Ik wist het echt niet meer. Inwendig vervloekte ik de ik-weet-niet-hoeveel dagelijkse toeristen die langs mijn huis fietsen en die nu in geen velden of wegen te bekennen waren. Ogenschijnlijk rustig ging ik weer naast het jongetje in de berm zitten. Sloeg nogmaals een arm om hem heen, aaide over zijn bol en zweeg. Misschien dat hem dat zou kalmeren? Ondertussen gingen mijn gedachten van links naar rechts. Totdat ik letterlijk van rechts een auto zag aankomen die vaart verminderde bij het zien van een vrouw met kind in de berm.
Dapper knikkend
De redding nabij? Zou het? En ja, de auto – met logo van de zorgboerderij – stopte. Een vriendelijke knaap stapte uit en knielde voor het mannetje. Geruststellende woorden. De belofte dat ze samen een stukje zouden gaan rijden. Om even op adem te komen. Want autorijden vond hij toch zo leuk? Dapper knikte het mannetje.
Weer rustig
Ik wreef over zijn schoudertjes toen hij zich aan de hand van de verzorger naar de auto liet leiden. De man van de zorgboerderij gaf me zijn kaartje. We zouden contact houden. De situatie hield me de hele dag bezig. Wat een leed. ’s Avonds belde ik de verzorger. Het jongetje was rustig en zat op dat moment blij op een shetlander. Goddank. Maar wat moeten kleine, jonge leventjes soms al veel doorstaan. Door gemis, het er-niet-zijn van het meest primaire: hun moeder of vader. Schrijnend.