Midden in de nacht is ze naast mijn bed komen staan. Haar gehijg maakt me wakker. Ik knip het lichtje aan. Dat het niet goed met haar gaat, is in haar ogen te lezen. Ik sta op om haar mee naar buiten te nemen, want hond Jip komt alleen maar naar onze slaapkamer als ze daar een verdomd goede reden voor heeft. Ze kan het grasveld nog net halen en ik hoef het niet te zien om het te weten. Jip is ziek.
Tegen de ochtend – we zijn inmiddels drie keer buiten geweest – is ze uitgeput. Als ze in haar mand kruipt, lukt het haar amper om haar ogen open te houden, maar toch wil de slaap maar niet komen. In haar ogen zie ik dat ze pijn heeft. Ze lijdt – en wij lijden met haar mee. Als ze het op kan brengen om naar haar drinkbak te strompelen en wat te drinken, komt het water er nog sneller uit dan het erin ging.
In vertwijfeling vragen we ons af of verdere uitzaaiingen de oorzaak van de malaise van vandaag zijn. We knielen bij haar neer om haar te aaien. Met haar ogen vraagt ze ons haar te helpen. Misschien is ze nog nooit zo beroerd geweest als vandaag, probeert ze ons te vertellen.
Hoewel het zaterdag is, heeft de dierenarts plek voor ons. Gelukkig maar, want even zijn we bang dat ze de avond niet zal halen. Een verband tussen de eerdere diagnose – Jip heeft leverkanker met uitzaaiingen – en deze klachten hoeft er niet te zijn. Hij vermoedt eerder een virus. Jip krijgt een injectie tegen misselijkheid en een andere tegen diarree. Voor thuis krijgen we pillen mee. Hiermee moet het over een paar dagen over zijn.
Hoewel we nog twee nachten met haar in de weer zijn, knapt ze toch weer op. Haar ogen leven weer. Terwijl ze haar blik op ons gericht houdt, knijpt ze één oog dicht. “Het komt wel goed,” lijkt ze te zeggen, de goeierd. En dat doet het. Althans, wat deze narigheid betreft.
Alleen laat dat onverlet dat de eerdere diagnose keihard blijft staan. Bovendien gaat dit haar niet in de koude kleren zitten, want aan wandelen heeft ze tot op de dag van vandaag geen zin. Jip is moe.
Langzaam maar zeker verdwijnt ze richting de uitgang. Alsof ze het ons niet wil aandoen om in één keer en zonder inleiding naar het licht te gaan. Want dat ze daar over niet al te lang naartoe gaat, daar twijfelen we niet aan. We zagen het in haar ogen die nacht dat ze naast mijn bed verscheen. Die ogen zeiden dat we er maar vast aan moeten wennen.
Want haar tegenhouden om te gaan als het haar tijd is, dat zullen we niet doen, hebben we haar beloofd. Dat zou immers alleen maar uit eigenbelang zijn, en dat verdient geen enkele hond. Zeker onze hond Jip niet.