‘Mama moet huilen’

 

May kan het niet helpen. Tijdens het gesprek met de psychiater komen de tranen.

 

We hebben een afspraak bij de psychiater. Dat is nieuw terrein. Voor Flo. Voor mij. Maar we gaan. Soms gaat haar hoofdje in galop en hoe heerlijk zou het zijn om haar gedachten een beetje te kunnen ontwarren. Tijdens de lunch rijd ik van kantoor naar huis. Flo staat al klaar in de hal. Haren in een mooie staart, grappige tijgerschoentjes aan. Haar mooie matrozenjurkje is ineens aan de kleine kant. Ook dit meisje wordt groot. ‘Ik ga met mama mee! Dag meiden!’ Er wordt met veel overtuiging gezwaaid naar haar zusjes die wat bedrukt voor het raam staan. Met mama mee is feest, waar we ook naartoe gaan. Maar als we niet richting binnenspeeltuin, zwembad of mama’s studio blijken te rijden, ruikt ze onraad.

 

‘Ik ga niet naar een meneer spelletjes doen! Ik wil naar huis’

 

Onderweg wenst Flo duidelijkheid. En mijn antwoord bevalt haar niet. ‘Ik ga niet naar een meneer spelletjes doen! Ik wil naar huis. Ik MOET naar huis. Anders is het te laat.’ Bij de praktijk is haar bui niet overgewaaid. Hij heeft formaat orkaan gekregen. Flo trekt haar jurk over haar middel. Hij moet uit. Want dan gaan we vast naar huis. Ik houd haar even vast. Wang tegen mijn buik, mijn handen op haar rug en gewoon maar even staan.

 

Door het gedoe ben ik de naam van de psychiater vergeten, bedenk ik als ik me meld bij de receptie. Psychiater Troost zegt de receptioniste. Ik zeg dat die naam me als de zevende van Beethoven in de oren klinkt en kijk achterom waar ik lawaai hoor. Mijn meisje citeert Rainbow Dash van My Little Pony (‘Ik HAAT dit spel’) en smijt een boek op de grond. Dit gaat gezellig worden.

 

Als meneer Troost zijn hoofd om de hoek steekt, weet ik dat hij het is. Iets ouder, wijs en vooral warm en rustig. Voor het eerst voel ik me niet ongemakkelijk in een storm als deze. Laat het maar zijn. Laat haar maar zijn. En laat haar maar zien. Flo rent de parkeerplaats op en wij volgen. Een ommetje maken? Een speeltuintje opzoeken? Ik bedenk dat mijn blauwe schijf niet op mijn dashboard ligt en trek een sprintje naar de auto. Flo gaat mee. Die denkt dat dit de cue is om naar huis te gaan. Ik kijk haar in de ogen en probeer haar te herpakken. Het gebouw in, de lift in, naar de derde verdieping, via het apparaat met warme chocolademelk hop naar de kamer van Pieter Troost.

 

Haar staart moet los. Dan de mijne. Ik denk nu eens niet: wat zal die man wel niet denken. Ik weet dat het goed is. Hij vraagt, ik praat. Ineens zijn er tranen. Altijd weer die stomme tranen. Onverwacht en ongeremd. Flo kijkt naar me en aait met een vinger onder mijn ogen. ‘Mama moet huilen.’ Zo lief kan alleen zij het zeggen. Hij is rustig. Dat het best heftig was. Dat ik het goed gedaan heb. Dat zegt hij. Ik twijfel tussen nog harder huilen of wijs te glimlachen. Het laatste lukt gelukkig.

 

 

De warme chocolade doet haar werk. Met een snor waar Salvador Dalí nog jaloers op zou zijn, zegt ze dat het heerlijk was. Ze begint langzaam in mijn haar te pluizen en ik mag praten. Ik vertel, hij knikt. Uren had ik hier kunnen zitten. Ik voel me gehoord en begrepen. ‘Nu gaan we echt naar huis, mama.’ Hij knikt. Het is goed geweest. Volgende keer verder. Flo geeft hem een hand. Dat de chocolademelk heerlijk was. En dat ze hem dankt voor de gezelligheid. Hand in hand lopen we het terrein af. Er zit een huppeltje in haar pas. In de auto doet ze wat ze altijd doet. Gordels over haar knieën en haar raampje open. Dan kijkt ze me aan. ‘Zo. En nu heb ik een medaille verdiend.’ Zo is het. En psychiater Troost een lintje.

Door: May-Britt Mobach

Afbeelding van May-Britt Mobach