Lekker fonduen?
Mij niet gezien. Niet meer dan. Als ik het woord fonduen hoor, heb ik al gegeten en gedronken.
De laatste keer dat ik fondue gegeten heb, staat me nog altijd bij als de dag van gisteren. Het was uiteraard met kerst. Thuis bij m’n ouders. We waren volgens mij een van de eerste gezinnen die de fondue-trend geadopteerd hadden. Pannetje vloeibaar vet op tafel, ieder z’n eigen kleur vorkje, en snaaien maar. Ook van de sausjes met stokbrood. Omdat er meer vorkjes waren dan mensen, hadden we geloof ik af en toe wel meer dan vier van die dingen in het vet staan, want anders was je uren bezig voor je iets binnen had. Alleen koelde op die manier het vet natuurlijk wel snel af.
Op een gegeven moment liep m’n moeder naar de keuken en ze was nog niet ter plekke of ze riep keihard ‘Wol! Wol! Echte wol!’ Brand dus in de keuken vanwege een reservepannetje fonduevet dat stond te wachten om het andere pannetje te vervangen. Ik racete naar de kamer en pakte een wollen smyrna-kussen, zelf met de hand geknoopt door m’n moeder. Daardoor wist ik honderd procent zeker dat het echte wol was. ‘Meer wol! Een deken!’ kwam er in paniek uit de keuken. In drie sprongen was ik de trap op. Snel even goed gevoeld om zeker te zijn dat het echte wol was, want het zou je toch gebeuren dat je iets van kunststof op die loei-hoge vlammen gooide…
Brand was geblust. Met wol. Dat kon mijn moeder toch maar mooi. Wel weer jammer dat ik de aller-, allerbeste en duurste deken had weten te scoren en het allermooiste kussen dat we in huis hadden. Rijp voor de voddenbaal, allebei. Tot zover onze kerst. En ook tot zover onze fondue-avonturen. Ja, kaasfondue, dat vonden zus en ik nog wel lekker en dat vliegt niet zo snel in de hens, maar daar hielden onze ouders dan weer niet van. En de echte fondue was geen optie meer. Voor de rest van ons leven waren we genezen.
Fijne kerst alvast.
En als je gaat fonduen: doe alsjeblieft voorzichtig.