De enige pijn die ik echt voelde is die van verbroken relaties
Het gebeurt regelmatig dat ik een stuk moet schrijven voor een magazine over iets wat actueel is in mijn leven.
Een tijdje geleden kreeg ik de opdracht om een stuk te schrijven over vergeving. Nee, dat speelt niet in mijn leven, zei ik vol overtuiging tegen mezelf.
Ik ben niet het type dat snel boos wordt. Ik kan weleens geïrriteerd uit de hoek komen, maar dat is het aanwezige temperament. Echt boos? Dan moet je wel van goeden huize komen. Ik kan eigenlijk altijd wel begrip opbrengen voor waarom iemand iets doet. En als ik je stom vind of zat ben, dan zeg ik dat gewoon. De lucht is bij mij meestal met vijf minuten weer geklaard.
De enige pijn die ik echt wel heb gevoeld is die van verbroken relaties.
Als je echt het gevoel hebt van ‘jij-en-ik-samen-tegen-de-wereld’ en iemand besluit dat pact in goed, eenzijdig overleg te verbreken… Eh ja, auw. Maar dan nog, hè: je huilt een zeetje tranen bij elkaar, schrijft een paar boze columns, doet een aantal vreselijk onhandige dingen en dan is het klaar.
De herinnering aan liefde blijft. Het overige gemopper verdwijnt. Tenminste, zo gaat dat bij mij. Soms spreek ik mensen die al járen uit elkaar zijn en nog steeds vastzitten in ‘toen deed hij dit of toen vertikte zij dat’. Zonde als je het mij vraagt. Je hebt alleen jezelf ermee. De ander is allang weer door en denkt hoogstwaarschijnlijk nooit meer aan jou.
Goed, terug naar het artikel dat ik mocht schrijven over vergeving.
Ik doe een oproepje via sociale media en…
Ik krijg echt nul komma nul respons.
Niemand! Normaal gesproken stroomt mijn inbox vol na zo’n oproep, nu niet. Ik besluit in mijn vrienden- en kennissenkring rond te vragen, maar ook daar is de grote gemene deler: “Die beerput trek ik niet meer open!” Ik kan het niet nalaten om te denken: heb je iemand dan wel echt vergeven?
Mevrouw Wijsneus (ik dus) vervolgt haar zoektocht. Ook een expert vinden blijkt niet eenvoudig. Uiteindelijk vind ik iemand, maar die trekt zich vanwege gezondheidsredenen terug. Ik krijg het benauwd. Mijn deadline is al over twee weken en ik heb nog helemaal niemand. Hoe kan dat nou?
Uiteindelijk vind ik toch twee dames die hun kwetsbare verhaal met me delen.
Alleen die expert… shoot, waar tover ik die vandaan? Uiteindelijk schiet me een coach uit mijn eigen netwerk te binnen. Ik heb ooit bij haar een opleiding gevolgd en vond het altijd een heerlijk mens. Ik stuur haar een mailtje en warempel, in drie minuten heb ik antwoord: ze werkt graag mee!
Vanaf dat moment gaat het balletje rollen. Ze kan namelijk meteen de volgende dag bellen voor een interview. Top, doen we.
In ons gesprek wisselen we eerst uit hoe het gaat.
Sinds de laatste keer dat ik haar gezien heb, ben ik zo’n beetje vijf woonplaatsen en drie partners verder, dus er is nogal wat te vertellen. De goede klik die we jaren geleden hadden, is er nog steeds. In een notendop vertel ik wat ik heb meegemaakt aan verbroken relaties, een miskraam en een uit elkaar gespatte kinderwens.
Ze vraagt door en nóg verder door. Naar mijn pijn, mijn teleurstelling. Zo in contact met haar voel ik ineens toch nog een randje boosheid opborrelen. Een punt achter een relatie zetten, nét na een miskraam. Hoe dan? En ja hoor, daar is de vraag:
Heb je het hem eigenlijk wel vergeven?
“Ik eh… denk het wel,” hakkel ik. Maar zodra ik het zeg, voel ik dat het niet waar is. Er zit nog verdriet, verpakt in een stukje boosheid. Simpelweg omdat boosheid voor mij een makkelijkere emotie is. Ik kan mijn vuur inzetten en iedereen van me afhouden. Alles liever dan de gekwetstheid voelen:
Je bent niet leuk genoeg. Je bent niet goed genoeg. Nee, sorry, niet met jou. Ik zoek iemand die stabiel in het leven staat.
Die gekwetstheid voel ik nu dus wel. En ergens ook weer niet. Want het is alweer een tijd geleden, ik ben zoveel verder en heb dingen achter me gelaten. Alleen dat ieterpetieterige stukje verdriet wil echt nog even gezien en gevoeld worden.
Die avond ga ik ervoor zitten.
Wat speelt er nog in mij? Ik kruip op mijn grote, comfortabele leesstoel en laat het allemaal toe. Er komt een ontzettende huilbui boven en daarna is het stil. Het voelt weer rustig en opgeruimd.
Inwendig moet ik lachen. Ik met mijn ‘ik heb toch wel alles vergeven’. Soms weet je het gewoon niet. En dat is oké. Misschien moet ik over een jaar nog wel een stukje vergeven. Dan komt er vast wel weer een ander artikel om me daaraan te herinneren.