‘Ik heb zo’n spijt van mijn verhuizing’

 

Vorig jaar verhuisde Jettie van de Amsterdamse binnenstad naar de rust van het platteland. Maar na een jaar is ze nog steeds niet gewend.

 

 

‘Als ik op mijn telefoon scroll zie ik een berichtje in onze oude buurtappgroep. Wie er zin heeft in een spontane avond op het terras, lees ik. Ik voel de tranen achter mijn ogen prikken, want het maakt dat ik me nog eenzamer voel.

 

Vorig jaar zijn we verhuisd naar de andere kant van het land. Door corona kwamen we erachter dat we eigenlijk veel meer rust en ruimte om ons heen wilden hebben dan de krappe Amsterdamse bovenwoning waar we met ons gezin woonden. We hadden geen extra kamer om een thuiswerkplek van te maken en het balkon op het zuiden waar ik altijd heel tevreden mee was benauwde me opeens.

 
Toen we tijdens de zomervakantie twee weken in Overijssel kampeerden werden we verliefd op de rust en de ruimte en al snel keken we dagelijks op Funda. Mijn vriend en ik zouden na corona nog maar een keer per week in Amsterdam hoeven zijn en dan was het niet zo erg om lang in de auto te moeten zitten. En met de trein was het maar een uurtje reizen. Als we onze bovenwoning zouden verkopen konden we daar een heerlijk huis met vier slaapkamers en een tuin voor terugkopen.

 
In de herfst die volgde bekeken we een paar woningen en deden we een bod op een twee-onder-een-kapwoning aan de rand van het bos in een klein dorp. Er moest nog wel wat aan verbouwd worden, maar dat zouden we wel regelen als we er woonden. Met kerst zijn we verhuisd en begon ons nieuwe avontuur.

 
Maar als ik heel eerlijk ben denk ik dat ik de fout van mijn leven heb gemaakt. Ik vind het hier doodsaai. Ik heb zo’n heimwee naar mijn oude leven: naar mijn vriendinnen, mijn yogaklasje, de hippe winkeltjes in mijn oude buurtje en mijn koffietentje om de hoek. Als ik in de buurtsuper vraag of ze havermelk hebben weten ze niet eens wat dat is. En op dinsdag, als alles gesloten is, is het doodstil op straat.

 
Voor de zoveelste keer zeg ik tegen mezelf dat het allemaal wel goed komt. Maar ik weet niet hoe. Want ik mis de reuring van de stad en zelfs de herrie van de tram die een paar keer per uur langs onze oude bovenwoning raasde. Omdat de kinderen al op de middelbare school zitten leer ik ook geen nieuwe moeders op het schoolplein kennen. Ik voel me zo leeg, want ik ken hier helemaal niemand.

 
Als ik op zaterdag langs de lijn sta bij de wedstrijd van onze zoon merk ik dat er helemaal geen klik is met de andere ouders van de voetbalclub. Het is ook best wel een kliek want iedereen kent elkaar uit het dorp en ze praten in het plaatselijke dialect wat ik niet versta. Misschien doen ze dat wel expres, want dan hoor ik ze grappen maken en lachen, maar ik begrijp niet waar het over gaat. Volgens mij is het gewoon een dom gevoel voor humor. Ook is het huis nog niet naar onze zin want we hadden een paar financiële tegenvallers en dus is het nog lang niet af.

 
Zomaar doordeweeks spontaan ‘s avonds even met iemand afspreken voor een borrel is er niet meer bij. Onze vrienden komen nauwelijks meer want het nieuwe is eraf en ze vinden het ook te ver reizen voor een avondje. Omdat zij nog wel midden in de stad wonen heeft niet iedereen een auto en met het openbaar vervoer ben je wel een tijdje onderweg naar onze nieuwe woonplaats.

 
Terug naar Amsterdam gaan we niet, want onze kinderen hebben het gelukkig wel naar hun zin en mijn vriend zou ook niet meer terug willen. Hij vindt dat ik niet moet zeuren en dat ik moet stoppen met steeds alles te vergelijken met ons oude leventje in Amsterdam. Omdat we er de afgelopen tijd steeds vaker ruzie om hadden houd ik nu maar mijn mond, met als gevolg dat ik me nog meer opgesloten voel. Ik moet er niet aan denken dat mijn relatie hierdoor onder druk komt te staan, maar ik vraag me dagelijks af of dit nou echt was wat ik wilde. Eigenlijk weet ik het antwoord wel.’